Een tentoonstelling bestaat uit begeleidende, algemene informatieteksten en objecten. Denk aan foto's, afbeeldingen, spulletjes. Deze objecten hebben een begeleidende, verhelderende tekst. Je gebruikt minimaal 5 objecten, een maximum is er niet. Je gebruikt maximaal 5 informatieteksten.
Je maakt een mix van algemene verhalen en persoonlijke verhalen.
Je verwerkt minimaal 10 begrippen in je tentoonstelling. Deze mag je gebruiken in de begeleidende teksten van de objecten en de algemene informatieteksten. Maak de begrippen dikgedrukt, zodat duidelijk is dat je dit hebt gedaan.
Belangrijk: in de tentoonstelling komen geen foto's van dode mensen. De docent zal toelichten waarom niet.