1. Le futur proche

Le futur proche: de nabije toekomst

 

Je vormt de futur proche in twee stappen:

Stap 1: vervoeg het werkwoord ‘’aller’’ (= gaan)

 

Je vais

Tu vas

Il/elle/on va

Nous allons

Vous allez

Ils/elles vont

 

Stap 2: voeg daar het hele werkwoord bij.

Exemple:

Travailler (werken)

Je vais travailler                = ik ga werken

Tu vas travailler                = jij gaat werken

Il/elle/on va travailler      = hij/zij/ men gaat weken

Nous allons travailler        = wij gaan werken

Vous allez travailler           = jullie gaan werken

Ils/elles travailler               = zij gaan werken

 

Je kunt de futur proche herkennen aan de volgende signaalwoorden: