De woordvolgorde is in het Engels meestal hetzelfde
who (wie) does (doet) what (wat) where (waar) wanneer
Mark goes to his grandpa in Rotterdam every weekend.
You are late to school every day.
We have a test in class on Monday.
Let op! Wanneer mag je soms aan het begin van de zin zetten.
Voorbeeld: On Monday I have an English test.
Niet elke zin heeft alle onderdelen
who does what where when
I cycle to school every day
They eat fish on Fridays
My dog swims in the garden every night
Laten we nu gaan oefenen. Maak de oefeningen in het sub-kopje onder ''Woordvolgorde''. ↖️