Ja/nee vragen zijn vragen die je kunt beantwoorden met een ''ja'' of ''nee''.
Voorbeelden: Are you in my class?
Can you walk the dog?
Am I going to the party?
Is that your coat?
In de voorbeelden kun je zien dat, om een vraag te maken, je are, can, am en is altijd aan het begin van de zin zet.
Dus:
You are in my class. ➡️ Are you in my class?
You can walk the dog. ➡️ Can you walk the dog?
I am going to the party. ➡️ Am I going to the party?
This is your coat. ➡️ Is this your coat?
Bij andere werkwoorden gebruik je do of does
Ook deze zet je aan het begin van de zin
gebruik altijd het hele werkwoord na do of does
Dus: He studies a lot. Does he study a lot?
Gebruik does bij she, he, it
gebruik do bij I, you, we en they
Voorbeelden: Does he have English on Tuesday?
Do they work well together?
Does Sarah read books?
Does he know the answer?