De massa van een voorwerp bepaal je door het voorwerp te wegen.
Wegen doe je met een weegschaal of met een balans.
Het symbool voor massa is m.
De maat waarin je meet noem je de eenheid.
De eenheid van massa is gram (g) of kilogram (kg).
Er geldt: 1 kg = 1000g
Een voorwerp, vloeistof of gas heeft een volume.
Het volume is de hoeveelheid ruimte die door het voorwerp, vloeistof of gas wordt ingenomen.
Het symbool voor volume is V.
Om het volume van een voorwerp weer te geven gebruik je als eenheid meestal cm³, dm³ of m³
Voor het weergeven van het volume van een vloeistof of gas gebruik je als eenheid meestal liter (L) of (mL).
Het volume van een vloeistof kun je bepalen met een maatglas of maatbeker. Op het maatglas zie een schaalverdeling. Op die schaalverdeling staat ook de eenheid waarin het maatglas meet.
Bij het aflezen van het maatglas houd je je oog even hoog als het vlakke deel van het wateroppervlak. Door een voorwerp in
een maatglas met een vloeistof te gooien, kun je het volume
van het voorwerp meten.
De dichtheid van een stof is de massa van 1 cm³ of 1 dm³ van die stof.
Dichtheid geeft je aan in g/cm³ of kg/dm³.
Het symbool voor de dichtheid is ρ (rho).
Omdat de massa van 1 liter water 1 kg is, is de dichtheid van water 1 kg/dm³.
Als je de massa en het volume van een hoeveelheid stof weet, kun je de dichtheid uitrekenen met de formule:
m is de massa in bijvoorbeeld g of kg
V is het volume in bijvoorbeeld cm³ of dm³ of m³
ρ is de dichtheid in bijvoorbeeld g/cm³ of kg/dm³
Water van 4°C heeft een dichtheid van 1 kg/dm³.