Wat te doen deze week?
Je gaat aan de slag met de sterke werkwoorden.
In het vorige blok heb je al de zwakke werkwoorden herhaald en ook de regels voor de sterke werkwoorden gehoord.
Wat was ook alweer het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden in het Nederlands? Juist, de sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd. Als hoofdregel hanteren we: sterk werkwoord in het Nederlands = sterk werkwoord in het Duits.
Bij een a in de stam wordt ä bij du/er/sie/es:
voorbeeld: laufen [= lopen, rennen] | ||
ich du er/sie/es wir ihr sie/Sie |
laufe |
ik loop jij loopt hij/zij/het loopt wij lopen jullie lopen zij lopen / u loopt |
… als de stam eindigt op een -d, of -t wordt de vorm dan toch zo kort mogelijk:
voorbeeld: raten [= raden, aanraden] | ||
ich du er/sie/es wir ihr sie/Sie |
rate |
ik raad jij raadt hij/zij/het raadt wij raden jullie raden zij raden / u raadt |
lange e wordt ie:
als de e in de stam lang uitgesproken wordt (zoals in lesen) dan verandert deze bij du/er/sie/es in een ie:
voorbeeld: lesen [= lezen] | ||
ich du er/sie/es wir ihr sie/Sie |
lese |
ik lees jij leest hij/zij/het leest wij lezen jullie lezen zij lezen / u leest |
korte e wordt korte i:
als de e in de stam kort uitgesproken wordt (zoals in sprechen) dan verandert deze bij du/er/sie/es in een i:
voorbeeld: sprechen [= spreken] | ||
ich du er/sie/es wir ihr sie/Sie |
spreche |
ik spreek jij spreekt hij/zij/het spreekt wij spreken jullie spreken zij spreken / u spreekt |
Maak in het werkboekje Schrijfvaardigheid + grammatica de opdrachten 1 + 2 onder het kopje Sterke werkwoorden. Heb je meer oefening nodig? Maak dan deze opdracht sterke werkwoorden meerkeuze opdracht.
Situatie: Je loopt stage bij een bedrijf en er worden gasten van de Duitse filiaal verwacht. Jouw baas weet dat je Duits op school leert en vraagt jou om deze mensen te ontvangen omdat hij pas later op de dag tijd heeft. Vooraf stel je je al kort voor aan de Duitse gasten.
Opdracht: Schrijf een kort berichtje in het Duits dat vooraf aan de gasten gestuurd kan worden. Stel jezelf in dit bericht voor en vertel wie je bent, wat je kunt en wat je hier doet. Gebruik minimaal 60 woorden. Verwerk onderstaande punten:
Eisen: Let erop dat je aan de onderstaande eisen voldoet:
Kijk voor een voorbeeldbrief en de vaste aanhef/afsluiting bij vorige week.
Je gaat deze week de eerste oefentoets maken. Log in op woots.nl en maak oefentoets 1a. Je hebt genoeg tijd om tussendoor rustig de vragen te lezen of fragmenten een tweede keer te luisteren. Je kan de toets twee keer maken en inleveren. Achteraf kun je zelf direct je score inzien.
We lezen samen hoofdstuk 3. Gebruik de woordenlijst en maak tijdens en na het lezen aantekeningen over de personen, die we leren kennen. Je tekening van de persoon kan je ook helpen om een beeld te krijgen hoe je je deze personen voorstelt.