Wanneer wordt het PWS gedaan en wie beoordeelt dit?

Wanneer wordt het PWS gedaan en wie begeleidt dit?
Het PWS wordt begeleid door collega’s die voornamelijk in de bovenbouw les geven. De leerlingen kunnen opgeven door wie zij begeleid willen worden. Het type onderzoek is daarbij wel een bepalende factor door wie de leerlingen uiteindelijk begeleid gaan worden.

Begeleiding vindt gepersonaliseerd plaats en is per leerling verschillend. Om toch hierbij overzicht te houden is er een planning opgenomen, zie hieronder.

Welke externe partijen zijn er te gebruiken?
Bibliotheken en Wetenschappelijke Bronnen:
Het verkennen van de omvangrijke collecties van universiteitsbibliotheken, lokale bibliotheken en online databases biedt de mogelijkheid om te putten uit wetenschappelijke literatuur die van cruciaal belang kan zijn voor een grondige analyse van het onderwerp.

Interactie met Academici en Onderzoekers:
Het aangaan van gesprekken met academici, professoren, of onderzoekers aan universiteiten die bekend zijn met het specifieke domein van het PWS kan nieuwe perspectieven en diepgaande inzichten verschaffen, wat waardevol is voor een goed gefundeerd onderzoek.

Betrokkenheid van Bedrijven en Professionals:
Bij onderwerpen met een directe link naar een bepaalde industrie kan het de moeite waard zijn om contact op te nemen met bedrijven en professionals binnen dat vakgebied. Het vergaren van informatie via interviews en bedrijfsbezoeken kan praktische relevantie toevoegen aan het PWS.

Raadpleging van Musea en Culturele Instellingen:
Voor onderwerpen gerelateerd aan geschiedenis, kunst of cultuur kunnen musea en culturele instellingen dienen als rijke bronnen van informatie. Het bezoeken van dergelijke instellingen kan een bredere context bieden aan het PWS.

Overweging van Overheidsinstanties:
Het overwegen van de betrokkenheid van overheidsinstanties, zoals ministeries of gemeentelijke organisaties, kan waardevolle gegevens en inzichten opleveren, afhankelijk van de aard van het onderwerp van het PWS.

Inwinning van Informatie uit het Bedrijfsleven:
In het geval van een economische of bedrijfsgerichte focus kan het raadplegen van professionals uit het bedrijfsleven waardevolle perspectieven bieden, gebaseerd op praktijkervaring.

Interactie op Online Platforms:
Het benutten van online platforms zoals forums en sociale media groepen biedt de mogelijkheid om in contact te komen met medeonderzoekers en experts die een interesse delen in het specifieke PWS-onderwerp.

Communicatie met Experts via E-mail of Interviews:
Het benaderen van experts met beleefde e-mails of het afnemen van interviews kan waardevolle perspectieven opleveren, omdat veel professionals bereid zijn hun kennis te delen met studenten die serieus bezig zijn met hun PWS.

 

Domein A: Vaardigheden

Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)

Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
1. De kandidaat kan doelgericht informatie zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken.

Subdomein A2: Communiceren
2. De kandidaat kan adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein communiceren over onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied.

Subdomein A3: Reflecteren op leren
3. De kandidaat kan bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling, motivatie en leerproces.

Subdomein A4: Studie en beroep
4. De kandidaat kan aangeven op welke wijze natuurwetenschappelijke kennis in studie en beroep wordt gebruikt en kan mede op basis daarvan zijn belangstelling voor studies en beroepen onder woorden brengen.

Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)

Subdomein A5: Onderzoeken
5. De kandidaat kan in contexten vraagstellingen analyseren, gebruikmakend van relevante begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren, en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. De kandidaat maakt daarbij gebruik van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.

Subdomein A6: Ontwerpen
6. De kandidaat kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.

Subdomein A7: Modelvorming
7. De kandidaat kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een hanteerbaar probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren, en het model toetsen en beoordelen. De kandidaat maakt daarbij gebruik van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.

Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium
8. De kandidaat kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om instrumenten voor dataverzameling.

Subdomein A9: Waarderen en oordelen
9. De kandidaat kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie in de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.

Biologie - specifieke vaardigheden

Subdomein A10: Beleven
10. De kandidaat kan in contexten gevoelens en betekenissen expliciteren die worden opgeroepen door het omgaan met de natuur of in de natuur voorkomende objecten en daarbij aandacht schenken aan de gevoelens en betekenissen van anderen.

Subdomein A11: Vorm-functie-denken
11. De kandidaat kan in contexten redeneringen hanteren waarbij van biologische objecten op verschillende organisatieniveaus vanuit een gegeven vorm naar een bijbehorende functie wordt gezocht en andersom.

Subdomein A14: Systeemdenken
14. De kandidaat kan in contexten een onderscheid maken tussen verschillende organisatieniveaus, relaties binnen en tussen organisatieniveaus uitwerken en uiteenzetten hoe biologische eenheden op verschillende organisatieniveaus zichzelf in stand houden en ontwikkelen.

Subdomein A15: Kennisontwikkeling en -toepassing
15. De kandidaat kan in contexten analyseren op welke wijze natuurwetenschappelijke en technologische kennis wordt ontwikkeld en toegepast.

Subdomein A16: Contexten
16. De kandidaat kan de in domein A genoemde vaardigheden en de in domeinen B tot en met F genoemde concepten ten minste gebruiken in wetenschappelijke contexten, in beroepscontexten waarvoor een wetenschappelijke opleiding is vereist en in leefwereldcontexten.