Begrippenlijst

Bouwstoffen: Voor groei en ontwikkeling van het lichaam. Ook nodig voor herstel bij een verwonding.

Brandstoffen: Leveren energie. Energie heb je nodig om je lichaam op temperatuur te houden, om te groeien en ontwikkelen en ook voor het herstellen van het lichaam.

Reservestoffen: Stoffen die niet direct nodig zijn als bouw-en/of brandstof. Deze kunnen worden opgeslagen.

Beschermende stoffen: stoffen die je nodig hebt om je lichaam tegen ziekte te beschermen.

Eiwitten: Zijn belangrijke bouwstoffen in het lichaam. Worden ze niet gebruikt als bouwstof dan kan je ze ook als brandstof gebruiken. Eiwitten kunnen niet als reservestof dienen.

Koolhydraten: Dit zijn suikers, glucose, zetmeel en glycogeen. Deze dienen vooral als brandstof. Maar kunnen ook als bouwstof en reservestof dienen. Als er te veel glucose in je bloed zit wordt dit omgezet naar glycogeen. Is er te weinig glucose? Dan wordt het glycogeen omgezet in glucose.

Vetten: Deze dienen vooral als brandstof. Maar ze kunnen ook als bouwstof of als reservestof dienen. Eet je te veel vet eten dan wordt dit onder de huid opgeslagen als reserve.

Water: Organismen bestaan voor het grootste gedeelte uit water. Het is dus een belangrijke bouwstof voor je lichaam. Het vervult ook een belangrijke rol bij het vervoeren van stoffen in je lichaam. Bloed bestaat ook voor een groot deel uit water.

Mineralen: Ook wel zouten genoemd. Je het ze nodig als bouwstoffen, bijvoorbeeld het kalk dat je in je botten hebt zitten. Ook dienen ze als beschermende stoffen. Je hebt per dag maar een klein beetje nodig.

Vitaminen: Deze dienen als bouwstof of als beschermende stof. Zowel te veel als te weinig vitaminen binnen krijgen is slecht voor je. Vitaminen worden aangegeven met een letter. Vitamine A,B,C,D en K zijn belangrijke vitaminen.