Ook tijd kan gemeten worden. Je zal eerst tijd moeten meten om erachter te komen hoe laat het is. Maar hoe wordt dit dan gedaan?
Een al oude manier van meten is de zonnewijzer. Met behulp van de schaduwen veroorzaakt door het licht van de zon kan opgemaakt worden welk punt van de dag het is. De Egyptenaren gebruikte deze methode 3000 jaar geleden al. Wanneer er zonlicht op een stok schijnt en de schaduw lang is, staat de zon laag, en is het dus begin of eind van de dag. Wanneer de schaduw het kortst is, staat de zon op zij hoogste punt, en is het mid-dag oftewel 12 uur.
Het uur bleef lang de meest nauwkeurige eenheid van tijd. In de Middeleeuwen rond 1100 werd pas het uur verdeeld in 60 gelijke stukjes, 60 minuten. Toen men nog nauwkeuriger kon gaan meten werd de minuut ook opgedeeld in 60 stukjes, 60 seconden.
In de 17e eeuw werd het eerste slingeruurwerk gebouwd door de Nederlandse natuurwetenschapper Christiaan Huygens. Een slingeruurwerk is een voorbeeld van een mechanische klok, deze worden tegenwoordig nog gemaakt. Ook wordt tijd nu gemeten met elektrische klokken en kwartsklokken. Voor een precieze meting van tijd wordt gebruik gemaakt van atoomklokken, deze heeft slechts een afwijking van 1 seconde in 1,7 miljoen jaar. Heel erg precies dus.
Andere oude methodes van tijd meten zijn:
De sterrenklok, waterklok, zandloper, vuurklok en de slingerklok van Huygens.
Ook wordt er gebruik gemaakt van de omwenteling van de aarde om zijn eigen as om dagen te meten. Een omwenteling van de aarde duurt 24 uur. Maar nu we nauwkeuriger de tijd kunnen meten blijkt dat een dag niet precies 24 uur duurt. Hiervoor worden regelmatig correcties gemaakt, neem bijvoorbeeld de extra dag (29 februari) in een schrikkeljaar.