Opdrachten

Het ontbreken van de zaadleiders komt vaak voor bij mannen met taaislijmziekte, een erfelijke ziekte. In de afbeelding zie je een deel van een stamboom van een familie waarin taaislijmziekte voorkomt.

 

 
   

1. Is Peter heterozygoot of homozygoot voor het gen dat taaislijmziekte veroorzaakt? En is dit gen dominant of recessief?

a) Peter is heterozygoot en het gen is dominant.

b) Peter is heterozygoot en het gen is recessief.

c) Peter is homozygoot en het gen is dominant.

d) Peter is homozygoot en het gen is recessief.

 

2. Nummer 5 en 6 in de stamboom zijn beiden heterozygoot voor het gen dat taaislijmziekte veroorzaakt.

 
   

Hoe groot is de kans dat dit kind geen taaislijmziekte heeft?

 

 

3.Uit de resultaten van één bepaalde kruising is met zekerheid af te leiden, dat het gen voor korte haren dominant is.

 
   

Welke kruising is dit?

kruising 1 x 2

kruising 3 x 4

kruising 5 x 6

 

 

4.Twee ouders die wel kleuren kunnen zien, hebben twee kinderen (zie de afbeelding).

 
   

 

Wat is het genotype van de ouders voor deze vorm van kleurenblindheid?

A Beide ouders zijn heterozygoot.

B Beide ouders zijn homozygoot dominant.

C Beide ouders zijn homozygoot recessief.

 

 

5. Het gen voor krullend haar is dominant (A), dat voor steil haar recessief (a). Een vrouw die homozygoot is voor steil haar krijgt vier kinderen van een man met krullend haar (zie de afbeelding).

 

Wat is het genotype van de vader?

 

6. Sommige mensen hebben kuiltjes in de wangen als ze lachen. Dit is een erfelijke eigenschap die dominant overerft. Mensen met de recessieve eigenschap krijgen geen kuiltjes in de wangen bij het lachen. In de afbeelding zijn drie stambomen getekend.

 

 

 

Noteer de nummers van de stambomen die juist kunnen zijn voor wat betreft de overerving van de kuiltjes in de wangen bij het lachen. Leg je antwoord uit.

 

7. Polydactylie is een eigenschap die bepaald wordt door een dominant gen (A). Bij mensen met deze eigenschap kan er aan de handen een extra vinger voorkomen.

a. Wat is het genotype van Q?

b. Wat is het genotype van R?

c. S en T krijgen samen een kind. Hoe groot is de kans dat dit kind polydactylie heeft?


8. De afbeelding toont een familie van Indische olifanten . Bij deze familie komt albinisme voor .

Wat is het genotype van olifant 1, 2 en 3? 

 

 

9. In onderstaande stamboom van muizen komen grijze en witte muizen voor.

a. Hoe groot is de kans dat muis 3 grijs van kleur is?

b. Wat is het genotype van muis 2?

c. at is het genotype van muis 1?

10. Wordt het eenkleurige fenotype veroorzaakt door een dominant gen of door een recessief gen? Leg je antwoord uit.