Om de erfelijke eigenschappen van families in beeld te brengen, worden stambomen gebruikt.
Hiernaast zie je een voorbeeld van zo’n stamboom. In de stamboom worden met vormen het geslacht aangegeven (een vierkantje voor de man, een rondje voor de vrouw) en wordt met kleur of arcering een eigenschap weergegeven.
Uit een stamboom kun je de genotypen van een aantal individuen afleiden. Ook kun je vaak afleiden welke eigenschap dominant of recessief is.
Om in stambomen het dominante gen te vinden, moet je zoeken naar een eigenschap bij een kind die de ouders niet hebben. Die situatie kan alleen ontstaan als het kind homozygoot recessief is en beide ouders heterozygoot zijn. Kijk maar eens in de stamboom hieronder:
Je ziet links bovenaan een vrouw zonder aandoening en een man met aandoening. Zij hebben kinderen zonder aandoening. Je kunt hieruit niet afleiden of de aandoening recessief of dominant is (let op: denk niet: de kans op recessief is kleiner, dus zal de aandoening wel recessief zijn!!). Maar de zoon krijgt met een gezonde vrouw een kind met aandoening. Dit kind kan de aandoening alleen krijgen, als beide ouders het gen bij zich dragen, ze zijn heterozygoot voor deze aandoening. Het kind krijgt van beide ouders de a en is dus aa. Als de aandoening dominant is, zouden beide ouders de aandoening ook hebben.
Conclusie: de aandoening is recessief: de ouders hebben dus genotype Aa, het meisje met de aandoening aa. Haar dochter heeft dus ook genotype Aa en is dus drager. Daarmee wordt bedoelt dat ze het recessieve gen voor de aandoening heeft maar de ziekte niet tot uiting komt.
We kijken nu naar de volgende stamboom:
Je ziet in de legenda dat de individuen die ingekleurd zijn, een bepaalde ziekte hebben.
Wat kan je nu allemaal afleiden uit de bovenstaande stamboom?
1. Het gen voor de ziekte is dominant.
Om uit te vinden of een bepaalde eigenschap dominant of recessief is, zoek je in een stamboom naar twee ouders met dezelfde eigenschap, die een kind krijgen die die eigenschap niet heeft. In dit voorbeeld is dat bij kruising E. Daar hebben de ouders (nummer 9 en 10) allebei de ziekte. Ze krijgen een kind (nummer 19) die de ziekte niet heeft. Dit kan alleen maar als de ziekte dominant is. Zou de ziekte namelijk recessief zijn, dan zouden de ouders allebei het genotype aa moeten hebben. Dan kunnen ze alleen kinderen krijgen met het genotype aa.
2. Van alle gezonde individuen weet je dat het genotype homozygoot recessief is (aa).
Dit weet je, omdat het gen voor de ziekte dominant is, en daarom ben je alleen gezond als je beide recessieve allelen hebt (aa dus)
3. Van alle zieke individuen weet je dat ze heterozygoot zijn.
Dit weet je, omdat de indivuduen 1, 4, 8, 9 en 10 allemaal minimaal 1 gezond kind hebben gekregen. Dat kind moet homozygyoot recessief zijn (anders zou het ziek zijn), en dus moeten beide ouders een recessief gen hebben gehad. Maar ze zijn ziek, dus ook een dominant gen.
Samengevat
Het oplossen van een stamboom: