Lernziel: Ik kan de verschillende vertalingen van naar in het Duits toepassen.
Naar heeft in het Duits drie verschillende vormen. Je moet daarbij goed kijken welke vorm je gebruikt.
naar bij personen = zu
naar bij Plaatsnamen zonder lidwoord = nach
naar bij plaatsnamen met lidwoord = in
naar bij richtingen (links/rechts) = nach
Gaan naar bij vaste uitdrukkingen = in/zu/nach/an (hieronder de belangrijkste)
Lernziel: Ik kan de voorzetsels die een lijdendvoorwerp vragen in het Duits toepassen.
Naast het ontleden van zinnen om een Akkusativ vorm te herkennen, zijn er in het Duits een aantal voorzetsels, die ervoor zorgen, dat alles wat daar achter staat een lijdend voorwerp wordt.
VB. Ik heb voor hem een boek gekocht. = Ich habe für ihn ein Buch gekauft.
In het voorbeeld zie je dat door het voorzetsel voor een lijdende vorm ontstaat in het Nederlands en ook in het Duits.
Hetzelfde gebeurt bij de volgende voorzetsels.
NL | DE |
voor (figuurlijk) | für |
tegen | gegen |
zonder | ohne |
door | durch |
om | um |
tot | bis |
Lernziel: Ik kan de voorzetsels die een meewerkend voorwerp vragen in het Duits toepassen.
Net zoals bij Fase 2 hebben we gezien, dat er een aantal voorzetsels zijn, die een lijdend voorwerp / Akkusativ vragen. Bij deze fase zien we een aantal voorzetsels, die een meewerkend voorwerp / Dativ vragen.
uit | aus |
bij | bei |
naar/ na | nach |
met | mit |
sinds | seit |
van | von |
naar / bij (eten/drinken) | zu |
Voorbeeld zin: Uit mijn land gaan sinds de oorlog steeds meer mensen weg.
Beispiel: Aus meinem Land ziehen seit dem Krieg immer mehr Menschen um.
Lernziel: Ik kan de Keuzevoorzetsels in het Duits toepassen.
Naast de voorzetsels die in het Duits om een duidelijke vorm vragen, zijn er ook voorzetsels, waarbij het afhankelijk is van de opbouw van de zin welke vorm wordt gebruikt - De Akkusativ of de Dativ.
Regel 1: Geeft de zin één zich bevinden aan. Dan staat het stuk in de Dativ.
VB. Ik woon in mijn huis --> Ich wohne in meinem Haus.
De controle vraag die je stelt is: Waar + werkwoord + Nominativ?
Regel 2: Geeft de zin één beweging aan. Dan staat het stuk in de Akkusativ.
VB. Ik ga achter hem staan. --> Ich gehe hinter ihn stehen.
De controle vraag die je stelt is: Waarheen + werkwoord + Nominativ?
Regel 3: Kunnen bovenstaande vragen niet gesteld worden en gaat het om een figuurlijke zin, dan gebruik je de 7/2 regel.
De voorzetsels gebruiken dan een vaste vorm. Bij twijfel gebruik je altijd deze vorm.
VB. Ik wacht op de bus. --> Ich warte auf den Bus.
Akkusativ voorzetsels zijn: auf + über
Dativ voorzetsels zijn: in + vor + zwischen + hinter + an + neben + unter
in / naar (culturele plaatsen + landen met lidwoord) | in |
aan / op (bij tijd) | an |
voor (letterlijk) / over (bij tijd) | vor |
tussen | zwischen |
achter | hinter |
naast | neben |
onder | unter |
op | auf |
over | über |
Zinnen met Wechselpräpositionen
Lernziel: Ik kan de voorzetsels van de tijd op de juiste manier toepassen in een zin.
In het Duits zijn er drie voorzetsels die met de tijd te maken hebben. Deze worden in het Duits altijd met de Dativ verwerkt. Dus met de rode vorm.
op | an |
over | in |
geleden | vor |
VB: zinnen