Een groot deel van de Nederlandse ondergrond bestaat uit veen: dit is een natte grondsoort die bestaat uit afgestorven plantenresten.
Doordat de duinen en eilanden voor de kust die na de Laatste IJstijd zijn gevormd steeds breder en hoger werden ontstond er langzaamaan een dichte rij voor de kust van Noord-Holland en Zuid-Holland. Het gebied tussen deze dichte rij en het vaste land stond niet meer in verbinding met de zee maar nog wel met rivieren: hierdoor werd het water in dit gebied zoet water.
In dit zoetwatergebied groeiden veel planten, wanneer deze planten stierven stapelden de plantenresten zich op, doordat dit onder water gebeurde konden de plantenresten niet verrotten en bleven deze zich opstapelen. Op deze manier is het veen gevormd.
Ook veen kan inklinken. Dit gebeurt wanneer bij het inpolderen water uit de bodem wordt gehaald waardoor er lucht bij het veen komt en het veen gaat rotten.