Uitleg

Werkwoorden zijn woorden waarin een handeling staat. Je hebt verschillende vormen van een werkwoord: de persoonsvorm, het infinitief (hele werkwoord) en het voltooid deelwoord. Je kent deze misschien nog van vorig jaar. We focussen ons vandaag op de persoonsvorm. 

 

Hoe vind je de persoonsvorm? We hebben drie manieren om deze te vinden. Je kunt de manier kiezen die voor jou het fijnst werkt. 

1. Vraagzin: je kunt de zin in een vraagzin veranderen, zo komt de persoonsvorm vooraan in de zin te staan.

Je hebt je bord niet leeg gegeten. --> Heb je je bord niet leeg gegeten? Heb schuift naar voren in de zin en is dus de persoonsvorm.

2. Tijdsproef: Maak van de tegenwoordige tijd de verleden tijd. 

Je hebt je bord niet leeg gegeten -> Je had je bord niet leeg gegeten. Het werkwoord dat verandert in de zin, is de persoonsvorm.

3. Getalsproef: Maak van één persoon meerdere personen, of andersom. 

Je hebt je bord niet leeg gegeten -> Jullie hebben je bord niet leeg gegeten.