Paragraaf 2:
Leerlingen kennen de volgende begrippen:
- regionale ongelijkheid
- sociale ongelijkheid
- centrumlanden
- semi-perferieland
- periferieland
- Bruto Nationaal Product (BNP)
- Bruto Nationaal Product per hoofd (BNP/hoofd)
- Beroepsbevolking
- primaire sector
- secundaire sector
- tertaire sector
- grondstoffen
- halffabricaten
- eindproducten
- hoogwaardige producten
- laagwaardige producten
- Je weet het verschil tussen regionale en sociale ongelijkheid.
- Je weet het verschil tussen centrum, semi-periferie en periferielanden.
- Je weet hoe je het BNP per hoofd kunt berekenen en welke eenheid je erachter moet zetten.
- Je weet hoe de beroepsbevolking is opgebouwd.
- Je weet het verschil tussen hoog- en laagwaardige producten.
- Je kan voorbeelden geven van regionale en sociale ongelijkheid op verschillende schaalniveaus (Wereld, Europa, Nederland).
- Je kan voorbeelden geven van centrum, semi-periferie en periferielanden op verschillende schaalniveaus (Wereld, Europa, Nederland).
- Je kan het BNP/hoofd berekenen.
- Je kan aan de hand van praktijk voorbeelden de vier nadelen van het BNP/hoofd uitleggen.
- Je kan een beroep in de goede sector van de beroepsbevolking plaatsen (primair, secundair, tertiair).
- Je kan verband leggen tussen centrum/semi-periferie/periferielanden en de indeling van de beroepsbevolking van een land (% primaire, secundaire tertiaire sector).
- Je kan voorbeelden noemen van grondstoffen, halffabricaten en eindproducten.
- Je kan in een productieproces bij verschillende stappen concluderen of het gaat om grondstoffen, halffabrikaten en eindproducten. En of de stap primaire, secundaire of tertiaire sector is.
- Je kan verbanden leggen tussen het BNP/hoofd en de waarde van de exportproducten.
- Je kan een gapminder lezen (www.gapminder.org - tools) en daar verbanden uithalen
Paragraaf 3:
Je kent de volgende begrippen:
- Welzijn
- Alfabetisme
- Analfabetisme
- Primair onderwijs
- Zuigelingensterfte
- Levensverwachting
- Kraamvrouwsterfte
- Toegang tot school drinkwater
- Eiwit/suiker/KJ consumptie meten
- Bruto Nationaal Geluk
- Je weet het verschil tussen welvaart en indicatoren voor welzijn.
- Je kan verbanden leggen tussen twee kaarten/bronnen die over het onderwerp welzijn gaan.
- Je kan een Gapminder grafiek aflezen en er verbanden uithalen.
- Je kan een verband uit een Gapminder grafiek beschrijven met een ‘hoe, hoe’ zin.
- Je weet van onderwijs, gezondheidszorg, levensgeluk en eten/drinken de indicator uit de leertekst en kan deze toepassen/uitleggen
- Je kan naast de indicatoren uit de leertekst voor onderwijs/gezondheidszorg/levensgeluk en eten en drinken per onderdeel nog minimaal 1 andere indicator noemen om het onderdeel te meten.
Paragraaf 4:
Leerlingen kennen de volgende begrippen:
Paragraaf 4: