We kennen allemaal de rupsen die de sla opeten en de slakken die gaten vreten in de bladeren van planten. Je hebt vast wel eens gehoord van luizen die de planten aantasten
Gezond zijn helpt al heel wat!
Door gezond eten en bijvoorbeeld warme kleren, bescherm je jezelf tegen ziek worden.
Een kweker beschermt zijn planten tegen ziektes en plagen door de groeifactoren zo gunstig mogelijk te maken. Maar soms is dat niet voldoende. Planten kunnen dan last krijgen van ziektes en plagen. Als je ziektes en plagen herkent en weet hoe ze ontstaan, kun je planten op de juiste manier beschermen.
In elk gewas komen ziektes en plagen voor. Die ziektes en plagen bedreigen de kwaliteit en soms zelfs de oogst.
Ziektes
Onder ziektes verstaan we schimmels, bacteriën en virussen. Ze worden verspreid door wind, water en de mens.
Bij tulpen komt het mozaïkvirus voor. Dit herken je door de strepen en vlammen op de bloembladen.
Tijdens de tulpenmanie (een manie is een hype) in Nederland (1634), waren dit de meest gewilde tulpenbollen. Eén tulp bracht net zo veel geld op als een heel grachtenpand in Amsterdam.
Een veel voorkomende schimmel is meeldauw. Een witte pluizige schimmel die zich meestal bovenop het blad ontwikkelt. De schimmel ontstaat bij vochtig weer en weinig luchtbeweging tussen de bladeren.
Plagen
Een plaag is een grote hoeveelheid schadelijke beestjes die die beschadigingen aanbrengt aan de planten van een kweker.
Hierdoor kan het gewas:
Voorbeelden zijn:
Schadebeelden:
Gewasbescherming:
Er zijn verschillende manieren om ervoor te zorgen dat het gewas geen last meer heeft van ziektes en plagen. Hierbij moet er rekening gehouden worden met het milieu en dat het een zo gezond mogelijk product blijft.
De meest toegepaste gewasbeschermingsmethodes zijn:
- Biologische bestrijding:
Biologische bestrijding maakt meestal gebruik van een natuurlijke vijand
Elk insect heeft een natuurlijke vijand. Als er plaaginsecten in gewassen zitten, plaatst de tuinder de natuurlijke vijand van die plaaginsecten tussen de gewassen. Die natuurlijke vijand eet dan de plaaginsecten op. Sluipwespen worden uitgezet om plaaginsecten zoals bladluizen en witte vlieg uit te roeien.
Hoe werkt de bestrijding met behulp van natuurlijke vijanden? (bekijk het filmpje)
- Chemische bestrijding:
een chemisch middel (gif) over het gewas verspreiden waar de ziekte of plaag niet tegen kan.
Een nadeel van chemische bestrijding is resistentie (= bestand tegen). Dan werkt het middel niet meer en moet je andere of sterkere middelen gaan gebruiken.
Daarnaast is het slechter voor het milieu en gezondheid. Bestrijdingsmiddelen mag je alleen gebruiken als je een spuitlicentie hebt. Zorg dat je beschermende kleding draagt, je mag niet eten, drinken en roken tijdens het werk. En na afloop moet je goed je handen wassen.
- Mechanische bestrijding:
met behulp van werktuigen, machines en gereedschappen.
Bijvoorbeeld schoffelen, wieden en branden, maar ook:
Warm water: Door plantmateriaal (zaad, bollen, knollen, stekken) te dompelen in warm water, kunnen schadelijke organismen als insecten, schimmels en bacteriën worden gedood.
Hete lucht: Met een hete luchtbehandeling kunnen schadelijke organismen in planten, bollen, knollen en zaden worden gedood.
Vangplaat: Een gele (of blauwe) kaart met kleefstof. De insecten worden door de gele kleur aangetrokken en blijven kleven aan de kaart. Behalve het wegvangen van insecten kun je zo ook het aantal plaaginsecten monitoren (= waarnemen en verzamelen van informatie) en indien nodig extra maatregelen treffen.
- Geïntegreerde bestrijding:
biologische gewasbescherming waneer het kan en chemische bestrijding wanneer het moet. Dit past binnen een duurzame land- en tuinbouw.
Preventie
Beter is het om ziekten en plagen te voorkomen. Dat kun je doen door te zorgen dat aan alle groeivoorwaarden van de plant wordt voldaan. Dus voldoende water, licht, lucht, voeding en ruimte. Zorg voor een goede bodem, optimale temperatuur en voorkom tocht.
Daarnaast kun je met een goede bedrijfshygiëne veel ellende voorkomen en verspreiding van bacteriën, virussen en schimmels tegengaan. Was daarom regelmatig je handen, houd je werkplek goed opgeruimd en schoon en houd je gereedschap schoon.
En je kunt beter voor rassen kiezen die minder gevoelig of zelfs resistent zijn voor bepaalde ziektes.
Bekijk het filmpje over het bestrijden van sprinkhanen in Afrika
Elke grond heeft een bepaalde zuurgraad. Deze druk je uit in de pH-waarde. Als je weet wat de zuurgraad van de grond is, kun je een advies geven over het verhogen of verlagen van de zuurgraad. Want als grond de juiste zuurgraad heeft groeit de plant optimaal. Dit komt omdat bij een optimale zuurgraad het voor planten gemakkelijker is om voedingsstoffen op te nemen. En het voor het bodemleven gemakkelijker is om organische stof om te zetten naar voedingsstoffen. Daarnaast hangt het van de grondsoort af.
Bekijk onderstaand filmpje
De pH-waarde (zuurgraad)
Een teeltmedium, zoals aarde of substraat, heeft een bepaalde zuurgraad: pH-waarde. De grond kan zuur, neutraal of basisch zijn. Wat ook sterk afhangt van de grondsoort. Zo zijn zand- en veengronden vaak lichtzurig. De pH-waarden worden aangegeven op een schaal van 0 tot 14. Hoe lager het cijfer, hoe hoger de Ph. PH van 2 betekent heel zuur en bij een PH van 14 heb je te maken met een basische vloeistof. Een pH van 7 betekent dat de vloeistof neutraal is.
Een grond waar planten in groeien, moet altijd een beetje zuur zijn. Door het zuur lossen de voedingsstoffen goed op, zodat de plant ze kan opnemen.
Planten groeien bij een pH tussen 4,5 en 7,3. Planten halen dus voedingsstoffen uit de grond als die grond de juiste zuurgraad heeft. Wat planten doen door voedingsstoffen om te ruilen met een beetje zuur. Hierdoor wordt de grond langzaam een iets zuurder. Wanneer je hier niets aan doet wordt de grond uiteindelijk zo zuur dat planten dit niet meer prettig vinden.
Daarnaast moet je weten voor welke planten je de grond het meest geschikt maakt. Want sommige planten houden van een iets zurige grond terwijl andere planten daar weer niet goed tegen kunnen. Een plant die van zure grond houdt noem je een zuurminnende plant. Het is bij de inrichting van een tuin daarom ook belangrijk welke planten je bij elkaar zet.
Wanneer het voor planten te zuur is kun je kalk geven. Door het toevoegen van kalk aan de grond wordt de grond minder zuur. Wanneer het voor planten beter is om de grond wat zuurder te maken voeg je tuinturf toe.
In de landbouw is de pH ook belangrijk. Door jaar in, en jaar uit gewassen te verbouwen wordt ook hier de grond langzaam zuurder. Wat goed op te lossen is door het strooien van kalk.
Bekijk onderstaand filmpje
Meststoffen bestaan uit mineralen, zouten. Door de EC (= elektrische geleidbaarheid) te meten van een voedingsoplossing of substraat, weet je de concentratie van meststoffen. Eerder heb je geleerd dat dit vooral stikstof, fosfaat en kali zijn, maar het gaat ook om de andere voedingsstoffen. Met de EC-meting meet je alle voedingszouten die in de oplossing zitten. Het gaat dus alleen om de opgeloste voedingszouten.
Je kunt de EC-waarde meten:
Een plant groeit het beste als het water met de daarin opgeloste voedingszouten een EC-waarde van 1,0 tot 3,5 mS/cm heeft. Verder is van belang:
Tijdens de groei en bloei van zijn planten moeten de tuinder en akkerbouwer de zuurgraad en de voedingswaarde nauwkeurig in de gaten houden. Wanneer de zuurgraad niet goed is heeft de plant meer moeite om de voedingsstoffen op te nemen.
De pH en de EC zijn dus belangrijk voor een optimale groei.
Bekijk onderstaand filmpje
Wisselteelt oftewel vruchtwisseling houdt in dat je ervoor zorgt dat de groentesoort die dit jaar op een plek groeit, het volgende jaar op een andere plek wordt geteeld.
Als je elk jaar dezelfde groente op dezelfde plek zet, dan geef je bepaalde ziektes en plagen de kans om zich sterk te ontwikkelen. Ze kunnen dan elk jaar grotere schade aanrichten aan je gewassen. Daarom is het verstandig om op je groentebedden wisselende groenten te telen.
Zo kun je bijvoorbeeld een zesjarig schema hanteren zoals hierboven is weergegeven. Hiermee zorg je ervoor dat je groenten voldoende afwisselt.
De volgende hoofdgroepen kun je onderscheiden:
1. Koolgewassen (kruisbloemigen): zoals bloemkool, rode kool, radijs, witte kool, broccoli, Chinese kool
2. Bladgewassen: zoals diverse spinazie, slasoorten, warmoes, postelein
3. Vruchtgewassen (komkommerachtigen): zoals pompoen, komkommer, augurk, courgette
4 Wortelgewassen (schermbloemigen): zoals rode biet, ui, knolvenkel, winterwortel, pastinaak
5. Aardappelen (nachtschadeachtigen), maar ook tomaat (zet deze twee niet naast elkaar)
6. Peulgewassen (vlinderbloemigen): zoals erwten en bonen.
Volgend seizoen schuift alles één plek op. Dus 2 gaat naar 3, 3 gaat naar 4 etc.
-> Bekijk de video over vruchtwisseling
Combinatieteelt
Er zijn planten die elkaar versterken als je ze naast elkaar zet. Een moestuin is net het echte leven. Je hebt goede buren en slechte buren. Planten die elkaar helpen of elkaar om zeep helpen. Daar slim mee omgaan heet combinatieteelt.
Dit is een handig schema voor combinatieteelt in jouw moestuin.
Het is geen absolute must om dit schema te volgen, maar het kan je bijvoorbeeld wel helpen bij het voorkomen van ziekten en plagen.
Door bijvoorbeeld bieslook (uiengeur) naast wortels te planten, zorg je dat de wortelvlieg wegblijft (raakt in de war van de geur).
Vruchtwisseling in de landbouw
Ook in de akkerbouw, de vollegrondsteelt en in de tuinbouw is het belangrijk om aan vruchtwisseling te doen.
Een voorbeeld hiervan is de teelt van aardappelen. Door te vaak aardappels op hetzelfde veld te verbouwen nemen bepaalde bodem-aaltjes toe. Aardappelen zijn hier gevoelig voor en zullen het, het jaar daarop slecht doen. Bij aardappelen noemen we dit Aardappelmoeheid. Daarnaast neemt ook de Aardappelziekte toe. Een ziekte die wordt veroorzaakt door een schimmel.
Door verkeerde vruchtopvolging ontstaat schade door:
Het is voor de teelt van aardappelen beter om hier een paar jaar tussen te houden. Het is zelfs zo belangrijk dat dit in een wet wordt geregeld.
Akkerbouwers gebruiken voor de tussenjaren rustgewassen. Vooral het verbouwen van graan wordt veel toegepast. Maar ook peulvruchten, klaversoorten en groenbemesters helpen bij het herstel van de bodem.
Daarnaast wisselen boeren rooivruchten af met maaigewassen. Want bij rooigewassen wordt tijdens rooien de grond opgetild en verstoord, terwijl je bij graan oppervlakkig maait en de grond verder met rust laat. Ook is het goed om te weten of een voorvrucht een waardplant is voor bepaalde ziekten of plagen. Wat kan betekenen dat het een ziekte of plaag juist laat bestaan.
De vruchtopvolging op een akkerbouwbedrijf kan er bijvoorbeeld zo uitzien:
Afrikaantes als vruchtwisseling
Een echte praktijktoepassing in de vruchtwisseling is het gebruik van afrikaantjes. Zo kunnen er zoveel schadelijke aaltjes in de grond leven dat de teelt van aardappelen, wortels en erwten moeilijk wordt. Door het inzaaien van afrikaantjes kun je hier iets aan doen. De afrikaantjes
verspreiden met hun wortels stoffen uit die voor de aaltjes giftig zijn. Hierdoor loopt het aantal aaltjes snel terug. Ook op de moestuin zie je om deze reden vaak afrikaantjes staan.
Strokenteelt als vruchtwisseling.
Bij afbeelding 6 zie je verschillende gewassen in stroken naast elkaar staan. Ook deze stoken schuiven elk jaar door. De bedoeling van stoken naast elkaar is dat planten elkaar helpen gezond te blijven en de bodem goed blijft functioneren. Met de GPS-mogelijkheden van tegenwoordig, waarbij landbouwmachines nauwkeurig op dezelfde plaats blijven rijden, is het mogelijk om velden in stroken te gaan bewerken.
Door een goede vruchtwisseling functioneert de bodem beter, waardoor er minder bestrijdingsmiddel en kunstmest nodig is. Ook is het beter voor de biodiversiteit, het bodemleven en de bodemvruchtbaarheid. Zo helpt vruchtwisseling de planten gezond te houden. En zorgt het voor betere opbrengsten.
Groenbemester als vruchtwisseling
Groenbemesting is het telen van planten op een stuk grond om deze vervolgens onder te ploegen of te mulchen.
Enkele redenen zijn:
-> Bekijk de video over groenbemesters