Fase-overgangen

Smelpunt en stolpunt.

Een stof veranderd van fase als de temperatuur en druk veranderen. Op aarde is de druk vrijwel constant, dus in deze lessenserie gaan we alleen het verschil in temperatuur bekijken.

Als de temperatuur van een vast stof stijgt en het smeltpunt bereikt, dan zal de stof smelten, voor water is dit 0 ℃.
Als de temperatuur van een vloeistof daalt en het stolpunt bereikt, dan zal de stof stollen, voor water is dit 0 ℃.

Wat opvalt in dit voorbeeld van water is dat het stol- en smeltpunt bij dezelfde temperatuur plaatsvind. Als water 0 ℃ is, dan is het deels water en ijs, als de temperatuur aan het dalen is zal alles ijs worden en als de temperatuur aan het stijgen is zal alles vloeibaar water worden. Ook bij alle andere stoffen is het stolpunt gelijk aan het smeltpunt.

 

Kookpunt/verdampingspunt en condensatiepunt.

Hetzelfde als bij het smelt- en stolpunt geldt ook voor de fase-overgangen verdampen en condenseren. Als water kookt (dus verdampt, vloeibaar naar gas) , dan is dit bij 100 ℃. Als deze hete waterdamp afkoelt zal het weer vloeibaar water worden bij 100 ℃. Ook bij alle andere stoffen geldt dit.

 

Nog een voorbeeld: ijzer (Fe)

IJzer heeft een smeltpunt van 1538 ℃ en een kookpunt van 2750 ℃.
Dit betekend bijvoorbeeld dat ijzer bij een temperatuur van 20 ℃ dus vast is, want 20 ℃ ligt onder de 1538 ℃. Bij een temperatuur van 2000 ℃ is ijzer dus vloeibaar, want 2000 ℃ zit tussen het kook- en smeltpunt in. Het ijzer is dan al zo heet dan het roodoranje kleurt. Bij 4000 ℃ is ijzer een gas en dat gas geeft een iets roder licht dan een natriumlamp (oranje straatverlichting bij de snelweg) dat doet.