Argumenten gebruik jij om je mening te onderbouwen. Vaak gebruik je argumenten in een debat, of als je iemand probeert te overtuigen of activeren. Bij jullie examen spreken en gesprekken krijgen jullie een stelling en een standpunt, waarbij jullie argumenten moeten bedenken. Daarna geeft jouw tegenstander een tegenargument, die jij moet weerleggen.
"Huh?! Wacht? Wat betekenen al die woorden?" Geen zorgen, hier komt de uitleg!
Het debat begint bij een stelling. Dit is het onderwerp van het debat.
Voorbeelden van een stelling:
- Er moeten kerncentrales in Nederlands komen.
- Drinken moet verboden worden tot 21 jaar.
- Vlees eten moet illegaal worden.
Bij die stelling heb jij een standpunt. Een standpunt is jouw mening over een stelling. Ben jij het eens of oneens met de stelling?
Voorbeelden van een standpunt:
- Ik ben het er mee eens dat er kerncentrales in Nederlands moeten komen.
- Ik vind dat iedereen gratis naar de sportschool moet kunnen gaan.
- Ik ben het er niet mee eens dat vlees eten moet illegaal worden.