Onderdeel I-B: hoe is de Europese Unie ontstaan?

Na de tweede wereldoorlog besloot een aantal landen met elkaar te gaan samenwerken.

In 1951 werd de EGKS opgericht: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Dit waren Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk en Italië. Dit bleek een groot succes en meer landen wilden zich graag bij deze groep aansluiten.

Door de jaren heen kwamen er steeds landen bij. In 1957 werd de Europese Economische Gemeenschap (EEG) opgericht. Dit noemen we het Verdrag van Rome, dat werd getekend door België, de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland.

De EEG werd een gemeenschappelijke markt en er werden afspraken gemaakt over landbouw, transport, en economische relaties met niet-leden. De EEG bleef groeien en in 1993 werd het Verdrag van Maastricht getekend en werd de naam van de gemeenschap gewijzigd in Europese Gemeenschap. Tot nu toe ging het altijd om economische afspraken, maar nu werden er ook afspraken gemaakt over andere zaken, zoals politie en veiligheid.

De ontwikkeling van de Europese samenwerking

 

Op 1 mei 2004 traden tien nieuwe EU-lidstaten toe op hetzelfde moment. Dit waren allemaal landen in Oost-Europa. Binnen één dag werd de Europese Unie daarmee haast twee keer zo groot. Deze landen zijn Estland, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije, Hongarije, Tsjechië, Slovenië, Malta en Cyprus.

De Europese Unie (EU) bestaat nu uit 27 Europese landen die met elkaar samenwerken. In 2020 trok voor het eerst een lidstaat zich terug uit de Europese Unie, namelijk het Verenigd Koninkrijk. Tot die tijd was er nooit een land dat uit de EU stapte.

De Europese Unie nu