Opdracht 1:
Jullie hebben al vaker geoefend met redeneren van begin tot eind, van de symptomen en de observaties naar de diagnose.
Vandaag gaat het opnieuw andersom.
De docent deelt kaartjes uit met daarop de naam van een ziektebeeld.
Het is aan jullie als groepjes om het verhaal nu terug te redeneren en zo te schrijven dat het klopt.
Je begint met de dd en met welke onderzoeken er gedaan moeten worden; welk lab is afwijkend? Welke vitale functies lopen uit de pas, welke klachten heeft de patiënt, wat zou in de voorgeschiedenis bekend kunnen zijn over mogelijke achtergrond en oorzaken? Op het laatst heb je een verzonnen patiënt waarvan je het verhaal straks in de goede tijdsvolgorde, chronologisch kunt vertellen, met daarbij op allerlei momenten wat er met klinisch redeneren over te vertellen valt.
Dit is een leuke en lastige uitdaging, vraag de docent om hulp! Want alles moet kloppen en alle mogelijke vragen die je van medestudenten krijgt moet je kunnen beantwoorden (de docent kan en zal bij de les ondersteunen). Dit betekent dat je in je voorbereiding dus ook aandacht moet hebben voor de mogelijke vragen die bij de anderen kunnen opkomen. Kruip in de huid van je collega's - hoe gaan die reageren op je verhaal?
De volgende les gaan jullie het verhaal van de (verzonnen) patiënt vertellen aan de klas; hierbij is het de bedoeling dat hetzelfde format als bij les 4 wordt gebruikt - de klas moet de goede vragen stellen.
Opdracht 2 (45 min)
Presenteren van jullie casus.