met een passer driehoeken tekenen van bepaalde afmetingen
met een geodriehoek evenwijdige lijnen en loodlijnen tekenen
verschillende soorten vierhoekenherkennen en benoemen
regelmaat herkennen en werken met blokschema's
verschillende soorten ruimtelijke vormen herkennen en benoemen
berekeningen uitvoeren waarin de volgorde van belang is en haakjes goed gebruiken bij berekeningen
Aan het einde van taak 2 - Tellen kun je:
bij situaties in het dagelijks leven uitrekenen hoeveel 'dingen' er zijn of op hoeveel manieren iets kan
het aantal manieren vinden door rijtjes systematisch uit te schrijven
een schema, diagram of rooster gebruiken om het aantal manieren te tellen van een probleem
een regelmaat herkennen en hier ook een formule bij maken
weten wat veelvouden, delers en priemgetallen zijn en je kunt hier berekeningen mee uitvoeren
Aan het einde van taak 3 - Formules kun je:
een regelmaatherkennen en benoemen
bij een regelmaat een tabelmaken
een regelmaat omzetten naar een formule
een bijzonder kwadratisch verband herkennen en gebruiken: de driehoeksgetallen
formules anders en/of eenvoudiger schrijven, met name als er haakjes in staan
al een beetje met formules rekenen
Aan het einde van taak 4 - Schatten en meten kun je:
schattingen (uit je hoofd) maken van de uitkomst van allerlei berekeningen, zonder deze precies uit te rekenen
met procentenrekenen
met verhoudingen en met verhoudingstabellenrekenen
eenheden van lengtes, oppervlakte en inhouden omrekenen
Aan het einde van taak 5 - De ruimte in kun je:
aanzichtentekenen van ruimtelijke figuren
vanuit aanzichten beredeneren hoe de ruimtelijke figuur eruitziet
van ruimtelijke figuren een uitslagtekenen
beredeneren waar in een uitslag de plakrandjes moeten zitten om het ook werkelijk in elkaar te kunnen lijmen
van ruimtelijke vormen het aantal grensvlakken, ribben, hoekpunten en diagonalentellen
Aan het einde van taak 6 - Roosterdam kun je:
variabelen optellen, aftrekken en met elkaar kunt vermenigvuldigen.rekenen met variabelen
Ofwel: je kent de eerste beginselen van algebra.
problemen vertalen naar een formule met variabelen en deze formules zonodig omschrijven of te vereenvoudigen in andere vormen en gedaantes.
formules met variabelen gebruiken om bepaalde regelmatigheden aan te tonen.
Aan het einde van taak 7 - Breuken kun je:
rekenen met breuken: vereenvoudigen, optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen
breuken omzetten naar percentages, en omgekeerd, een percentage omzetten naar een breuk
breuken met ongelijke noemers op volgorde zetten van klein naar groot
rekenen met breuken als er variabelen in teller en/of noemer staan
Aan het einde van taak 8 - Hoeken kun je:
verschillende soorten hoeken herkennen en benoemen
verschillende soorten driehoeken herkennen en benoemen
de grootte van allerlei soorten hoeken meten met een geodriehoek
allerlei soorten hoeken en figuren met hoeken tekenen met een geodriehoek
hoeken uitrekenen in driehoeken, vierhoeken en andere veelhoeken
hoeken uitrekenen door gebruik te maken van parallelle en snijdende lijnen.
Aan het einde van taak 9 - Getallenlijn kun je:
optellen en aftrekken met positieve en negatieve getallen, waarbij de uitkomst ook negatief kan zijn
vermenigvuldigen en delen met positieve getallen
met negatieve getallen rekenen in combinatie met breuken
met negatieve getallen rekenen in formules
intervallen op de getallenlijn noteren
Aan het einde van taak 10 - Afstanden kun je:
nauwkeurig de gebieden tekenen die op een bepaalde afstand liggen van punten, lijnen of vormen.
de gebieden tekenen die op gelijke afstand liggen ten opzichte van twee punten of lijnen.
gebieden opdelen in stukken die even ver, dichterbij of verderweg liggen.
een cirkel tekenen die precies om een driehoek past, of juist de grootste cirkel tekenen die ineen driehoek past.
bij al deze bovenstaande tekeningen daarbij loodlijnen, middelloodlijnen, deellijnen (of bissectrices) en evenwijdigheid gebruiken.
uitleggen waarom de tekening juist is.
Aan het einde van taak 11 - Machten kun je:
in dagelijkse praktijk (tel)problemen herkennen waar je te maken hebt met herhaald vermenigvuldigen en machten
bij deze problemen formules maken en berekeningen uitvoeren, waarbij machten een rol spelen
een aantal rekenregels voor machtentoepassen bij het rekenen met machten
rekenregels voor machten ook toepassen bij variabelen en in formules
Aan het einde van taak 12 - Getallen en grafieken kun je:
een grafiek tekenen bij een tabel
benoemen wat de eenheden en grootheden zijn bij een verband
kritisch naar grafieken kijken en daar allerlei gegevens uit aflezen
kenmerken van een evenredig verband benoemen en herkennen
van een breuk een decimaal getal maken, en omgekeerd
rationale getallen aan de decimale schrijfwijze herkennen
weten dat er ook getallen zijn die niet als breuk zijn te schrijven: de irrationale getallen
Planning
Jouw voortgang zichtbaar maken
Je kunt onderstaand format voor de hyperloop gebruiken, maar je mag uiteraard ook een eigen variant hierop maken. Als je maar eenvoudig en overzichtelijk in beeld brengt waar je staat ten opzichte van waar je wilt zijn.
Bij wiskunde stel je elke week zelf een kleine toets samen van de stof die je die week hebt behandeld. De eerste paar keer zal de docent jou daarbij helpen. Je leert er namelijk minder van als je gewoon opdrachten uit het boek neemt. Je verwerkt de stof beter als je zelf opgaven bedenkt.
Zoek een klasgenoot die net zo ver is als jij en wissel jouw kleine toets met hem uit. Jij maakt dus de opgaven die jouw klasgenoot heeft bedacht en hij die van jou. Dat kan tijdens een kernuur, een keuzeuur, of wanneer je maar wilt.
Kijk elkaars toetsen na, bespreek samen jullie resultaten en bepaal of je de stof beheerst. Zo niet, dan ga je weer oefenen, stel je een nieuwe kleine toets samen en wissel je die uit met iemand die de stof eerder ook nog niet beheerste. Dat herhaal je tot je minstens een 7 hebt gehaald.
Bewaar alle uitwerkingen van de kleine toetsen. Dat mogen ook foto's zijn.
Houd jouw voortgang goed bij in de hyperloop. Je zet pas een punt op de lijn als je de kleine toets hebt gehaald.
Je zult er gauw genoeg achterkomen dat je er maar beter voor kunt zorgen dat je alle kleine toetsen in één keer goed maakt, anders is het zonde van je tijd.
Je wilt ook andere dingen doen dan wiskunde!
Grote toets
In de week voor elke vakantie krijg je van de docent ook een grote toets over alle stof van die periode.
Die haal je altijd als je voor de kleine toetsen minstens een 7 haalt.
Mocht je de eerste keer toch niet slagen voor de grote toets, dan kijkt de docent samen met jou naar jouw kleine toetsen en wat je er aan zou kunnen doen om de volgende periode wel in één keer succes te hebben.