Sleutelbegrippen

Samenwerkend leren is een onderwijsstrategie, deze strategie stimuleert leerlingen en studenten, om actief met elkaar te leren. Om deze strategie tot stand te brengen is het van belang om te voldoen aan de vijf sleutelbegrippen. De sleutelbegrippen zijn het handvat voor het samenwerkend leren. Wanneer één van deze sleutelbegrippen missen, is er geen sprake van samenwerkend leren (Ebbens & Ettekoven, 2016). In de lessenreeks (voorbereiden op de BPV) hebben wij deze vijf sleutelbegrippen per les verwerkt. 

De vijf sleutelbegrippen:

Door elke les gebruik te maken van deze sleutelbegrippen zal de betrokkenheid van de leerlingen en studenten groeien, de groep zal hechter met elkaar worden en daarnaast bevordert ook de sociale vaardigheden van de leerlingen en studenten (Christelijke basisonderwijs De Hoeksteen, z.d.).

Wederzijdse afhankelijkheid

Er is sprake van positieve wederzijdse afhankelijkheid wanneer elk groepsgenoot zich inzet voor de opdracht en wanneer elk groepsgenoot afhankelijk is van elkaar om tot succes te komen. Wanneer dit in werking wordt gezet krijgen de leerlingen en studenten het besef dat elk groepsgenoot inspanning moet leveren om het eindresultaat te kunnen behalen. Wanneer zij dit beseffen zullen zij ook meer verantwoording aanvoelen en mede daarom zullen zij zich beter inzetten om daadwerkelijk tot succes te komen (Ebbens & Ettekoven, 2016).

Individuele aanspreekbaarheid

Bij individuele aanspreekbaarheid is de verwachting dat leerlingen en studenten individueel kunnen benoemen en/of laten zien wat het groepsresultaat is, dit kunnen zij doen door bijvoorbeeld individueel een verantwoording af te leggen of het groepsresultaat te presenteren (Ebbens & Ettekoven, 2016).

Wanneer het hierboven staande is gerealiseerd, is het mogelijk dat de docent en leerlingen/studenten met elkaar in gesprek gaan betreft het resultaat wat tot stand is gekomen. In het gesprek kunnen ze elkaar voorzien van feedback (Ebbens & Ettekoven, 2016).

Directe interactie

Om de leerlingen/studenten te stimuleren om samen te werken, is het cruciaal dat de opstelling zo is ingericht dat de leerlingen/studenten worden geforceerd om elkaar aan te kijken. Zo is de kans kleiner dat één van de groepsgenoten buiten de groep valt, doordat zij in een positie worden gezet waardoor er directe fysieke interactie plaatsvindt. Dit resulteert tot (verbale) communicatie en uiteindelijk door de interactie ontstaan er positieve resultaten. Naast de fysieke interactie is het ook mogelijk om opdrachten zo in elkaar te zetten dat zij elkaar nodig hebben, waardoor zij elkaar zullen opzoeken om de opdracht te kunnen realiseren (Ebbens & Ettekoven, 2016).

Ontwikkeling van sociale vaardigheden

Eerder is er al aangegeven dat er doormiddel samenwerken de sociale vaardigheden worden bevorderd. Bij deze sleutelbegrip worden de leerlingen/studenten gestimuleerd om samen te werken met groepsgenoten. Wanneer er vaak genoeg wordt geoefend met deze vaardigheid, zullen zij elkaar beter leren kennen en er zal vertrouwen ontstaan. Verder oefenen zij de vaardigheden communiceren en luisteren, doordat zij het met elkaar moeten doen zullen zij ook leren om elkaar te accepteren en te ondersteunen waar nodig. Als laatst bevordert de vaardigheid oplossing dekkend, hoe vaker zij gestimuleerd worden om in groepsverband te werken hoe effectiever zij met problemen om zullen gaan (Ebbens & Ettekoven, 2016). Om deze vaardigheden te bevorderen speelt de docent een belangrijke rol, de docent zal een gestructureerde aanpak moeten aannemen. Wanneer leerlingen/studenten begrijpen waarom samenwerken van belang is, zullen zij hier dermate plezier uithalen (Ebbens & Ettekoven, 2016).

Aandacht voor het groepsproces

Bij het groepsproces ligt de aandacht bij het verbeteren van het samenwerken tussen de groepsleden. Zowel de groepsleden als de docent besteedt hier aandacht aan. De docent is degene die de groepsleden begeleidt, hij of zij geeft de leerlingen/studenten een richting aan. Dit doet de docent doormiddel het denkvermogen van de leerlingen/studenten te activeren. Het meest effectieve is dat eenieder actief hardop reflecteert. Wanneer dit hardop wordt gedaan zijn de leerlingen/studenten bewuster bezig met hun eigen leerproces. Daarnaast geeft dit direct de docent een beeld, van hoe ver de leerlingen/studenten zijn. De taak van de docent is om inhoudelijk naar het leerresultaat te kijken, maar daarnaast ook naar hoe de samenwerking verloopt. Waar nodig kan de docent bijspringen, om hen verder op weg te helpen en de kwaliteit van het groepsproces te bevorderen (Ebbens & Ettekoven, 2016).