1. Iets is mogelijk
Om te zeggen dat iets mogelijk is, kun je can of could gebruiken.
> Can betekent dat het waarschijnlijk is.
> Could betekent dat het iets minder waarschijnlijk is.
This can be very tricky. = Dit kan erg lastig zijn.
This could be very tricky. = Dit zou erg lastig kunnen zijn.
2. Je hebt het vermogen, de vaardigheid of de mogelijkheid om iets te doen
Als je iets kunt doen, als je er het vermogen of de vaardigheid voor hebt, kun je can, could of to be able to gebruiken.
> Can gebruik je alleen in de present simple.
> Could gebruik je voor iets wat je mogelijk zou kunnen, en soms als verleden tijd van can.
> To be able to kun je met alle werkwoordstijden gebruiken.
I can help him. = Ik kan hem helpen.
I could help him. = Ik zou hem kunnen helpen.
Luckily, I could help him. = Gelukkig kon ik hem helpen.
Luckily, I was able to help him. = Gelukkig kon ik hem helpen.
3. Je hebt toestemming om iets te doen
Om aan te geven dat iets van iemand mag, kun je can, could of to be allowed to gebruiken.
> Can gebruik je alleen in de present simple.
> Could gebruik je soms als verleden tijd van can.
> To be allowed to kun je met alle werkwoordstijden gebruiken.
Dad says I can stay until 11 p.m. = Pap zegt dat ik tot 11 uur mag blijven.
Dad said I could stay until 11 p.m. = Pap zei dat ik tot 11 uur mocht blijven.
Will you be allowed to stay until 11 p.m.? = Mag jij tot 11 uur blijven?
4. Je stelt een beleefde vraag
Om beleefd te vragen of iets mag of kan, gebruik je can of could, soms in combinatie met please.
> Could is beleefder dan can.
Can I have a glass of water, please? = Mag ik (alsjeblieft) een glas water?
Could I have a glass of water, please? = Zou ik (alstublieft) een glas water mogen?