Hieronder is alle grammatica die we hebben besproken in Unit 4.
Wie: Alleen.
Wat: Nadat je de grammatica hebt doorgenomen kan je de bijbehorende opdrachten maken.
Hoe: Doornemen en typen van de antwoorden.
Hulp: Als je een vraag hebt kan je het aan de docent vragen
Tijd: Je krijgt hier 25 minuten voor.
Uitkomst: Als je een onderwerp al begrijpt en kan toepassen dan kan je die overslaan.
Klaar: Je kan verder gaan met het volgende onderdeel; feedback geven op de les.
Tag Questions
Tag questions zijn korte zinnen achter de hoofdzin. Als de hoofdzin een hulpwerkwoord heeft, zoals een vorm van to be of to have, herhaal je het in de tag question. Staat er in de hoofdzin geen hulpwerkwoord, gebruik dan de tag question do of does, net zoals in gewone vragen.
Ex. You are a great swimmer, aren't you?
Ex. He knows how to run, doesn't he?
A lot of, many, much
Je gebruikt a lot of, many en much om aan te geven dat er veel van iets is.
In bevestigende zinnen wordt a lot of gebruikt voor zowel telbare als ontelbare zelfstandige naamwoorden:
Ex. He has got a lot of money since last year.
Ex. I have bought a lot of sugar for the new recipe.
In vragen en ontkennende zinnen wordt many gebruikt voor telbare zelfstandige naamwoorden en much voor ontelbare zelfstandige naamwoorden.
Ex. Do you know how many lessons I'll need?
Ex. I don't need much spending money.
In bevestigende zinnen worden many en much weinig gebruikt. Gebruik ze wel na so, as en too.
Ex. He has got so many friends.
Ex. She had too much food her plate.
Bekijk onderstaand filmpje over (a) few en (a) little:
Will and shall
Je gebruikt will + het hele werkwoord:
Als je een beslissing neemt op het moment van spreken:
Ex: I'll have a sandwich and a cup of tea.
Bij een wens, veronderstelling, belofte, aanbod, verzoek of voorspelling:
Ex: Will you cook dinner for me tonight?
Ex: He won't be on time. He's always late.
In vragen kun je will of shall gebruiken.
Shall gebruik je alleen met I en we. Shall wordt vooral gebruikt om te vragen naar een mening, bij voorstellen, en om iets aan te bieden.
Ex: Shall we go shopping this weekend?
Future: to be going to
Am / is / are + going to + het hele werkwoord.
Je gebruikt to be going to:
Bij plannen die al gemaakt waren voor het moment van spreken.
Ex. I am going to visit the bookstore this afternoon with my friend. She expects me at 2 p.m.
Als je bewijs hebt dat iets gaat gebeuren.
Ex. Look out of the window, it looks like it is going to rain.