Literaire begrippen

Herhaling: Literaire begrippen

Let op:
in het verhalenboekje dat je krijgt, staat ook een handig onderdeel theorie. 

Personage
Een personage is een figuur in een verhaal (film, boek, etc.). Er zijn hoofdpersonen en bijfiguren. Je volgt de hoofdpersoon vooral via gebeurtenissen en door wat hij/zij zegt, denkt en doet. Je kunt het thema van het verhaal hier ook uit afleiden.
Sommige personages (meestal de hoofdpersonen) hebben echte karakters. Andere personages (bijfiguren) zijn wat oppervlakkiger, 'types'. Je leert ze minder goed kennen.

Let bij personages op zaken als: uiterlijk, gedachten, uitspraken, daden. Soms heeft een naam van een personage een betekenis. Dit noemen we 'speaking name.'

 

Perspectief
Dit is het gezichtspunt van waaruit het verhaal wordt verteld. We onderscheiden onder meer:

ik-perspectief (ik-verteller)
Bij een ik-perspectief lees je het verhaal vanuit de ogen van de 'ik'. Je leeft mee met de gedachten van de ik-figuur. Je weet niet altijd of dit een betrouwbare verteller is.

hij/zij-perspectief (personaal perspectief)
Hierbij wordt het verhaal verteld vanuit de derde persoon: hij/zij. Je leeft mee met het personage, bijvoorbeeld: 'Hans schrok toen hij zijn vriend op straat zag liggen. Hij verstijfde eerst, maar bedacht zich toen.' Ook hier weet je niet altijd of de verteller betrouwbaar is.

Alwetende verteller (auctoriaal perspectief)
Deze verteller staat als het ware buiten het verhaal en weet alles van iedereen. Deze verteller weet al wat er gaat gebeuren. 'Wat Tim nog niet wist, was dat er achter de deur een enorme verschijning stond.' Dit perspectief zie je ook vaak in sprookjes.

Er kan ook sprake zijn van wisselende perspectieven. Dit zie je bijvoorbeeld in de roman Vele hemels boven de zevende van Griet Op de Beeck. Elk hoofdstuk wordt geschreven vanuit het gezichtspunt van een ander persoon. Hierdoor kun je als lezer een beter beeld krijgen van de gebeurtenissen.

 

Thema
Het thema beschrijft kort waar het verhaal over gaat. Je vindt dit thema door de personages en door de motieven uit het boek. Een thema kun je verwoorden in een of meer woorden, bijvoorbeeld: vriendschap, relatie tussen vader/zoon, ontwikkeling van je identiteit, verdriet, familiegeheimen.

 

Motief
Een motief is een terugkerend element in een verhaal. Dit kan een voorwerp zijn, een handeling of een uitspraak. Dit kan een concreet of een abstract motief zijn. Alle motieven die je ontdekt in het verhaal, vormen samen de basis van het thema. Als er een belangrijk motief in het hele verhaal terugkomt, noemen we dit een leidmotief.

 

Motto
Een motto vind je vooraf aan het verhaal. Het is een citaat of een gedicht dat iets te maken heeft met het verhaal. Dat zie je niet altijd meteen. Soms wordt verwezen naar een liedtekst die iets zegt over het personage. Als je de tekst niet kent, zoek die dan altijd op in andere bronnen.

.

Plaats en ruimte
De plaats is een concrete plaats, dus een klaslokaal, een dorpje (verzonnen of echt) De ruimte is de omgeving. Als het maar blijft regenen en de hoofdpersoon schuilt in een hutje in het bos, zegt dat iets over de sfeer van het verhaal. De sfeer kan ook omslaan. Je weet dat er iets gaat gebeuren, als je plots de vogeltjes weer hoort fluiten. In een film zou de muziek veranderen. Een schrijver gebruikt ook de plaats en ruimte op deze manier.

 

Tijd
Een verhaal kan chronologisch (volgens de echte volgorde) of niet-chronologisch (volgorde door elkaar) worden verteld. Het verhaal kan midden in de gebeurtenissen beginnen (in medias res) of 'gewoon' met het begin (ab ovo).

Door gebruik van flashbacks en flashforwards speelt een schrijver met de tijd. Bij een flashback blikt een personage terug in de tijd, in een onderbreking van het verhaal. Het kan helpen om de rest van het verhaal beter te begrijpen. Bij een flashforward kijk je vooruit naar iets wat in de toekomst gebeurt: hoe zou het aflopen?

Tijdverdichting en tijdsprong worden gebruikt om een minder belangrijk stuk van het verhaal kort samen te vatten of over te slaan. Een tijdsprong wordt vaak aangegeven door een witregel of zelfs een tijdaanduiding in het verhaal (bijvoorbeeld: drie maanden later...).

Tijdvertraging is een zeer uitgebreid stuk, waarin de schrijver veel details besteedt aan de gebeurtenissen. Dit zorgt ervoor dat de spanning wordt opgebouwd.

Vertelde tijd is de tijd waarover het verhaal gaat, de verteltijd is het aantal bladzijden/alinea's/hoofdstukken die de schrijver gebruikt om het verhaal te vertellen.

 

Titelverklaring
De titel zegt meestal iets over het thema van het boek. Soms is dat in een keer helder, soms kom je er pas na lezing van het boek uit. Zoek vooral de achtergronden op bij een titel die je niet meteen begrijpt.