In sprookjes zitten een aantal terugkomende kenmerken waaraan je een sprookje kan herkennen. De bekendste kenmerken zijn:
Openings- en afsluitingszin: er was eens... en ze leefden nog lang en gelukkig
Tijd en plaats worden niet genoemd. Dit laat zien dat het om een verzonnen verhaal gaat (fictie)
Hoofdrolspelers zijn verzonnen personen (fictief)
Sprookjes behandelen vaak een conflict of opdracht in een reeks van avonturen vol hindernissen
Uitgangspositie van de held(in) ziet er vaak niet goed uit
Meestal positief einde: eind goed, al goed
Het 'normale' kan overgaan in het bovennatuurlijke: niet normale vijanden (tovenaars, reuzen, duivels, draken, heksen), tovervoorwerpen, helpende/pratende dieren
Leugens en geweld worden gebruikt om vijanden te verslaan. Bijvoorbeeld tijdens het gevecht tussen Joris en de Draak om de draak te kunnen verslaan. Of de ouders van Hans en Grietje die hun kinderen later in het bos weer op zouden halen, terwijl ze dat niet gingen doen.
Held of heldin is vaak een jongere die uiteindelijk een plaats in de wereld verovert
Vaak is er een ‘drieslag’: een herhaling in drieën (bijvoorbeeld drie beproevingen)
die oploopt tot een hoogtepunt. Het hoogtepunt komt nog terug in het deelonderwerp 'structuur'. Een voorbeeld van de drieslag is bij de Boze Wolf van de Drie Biggetjes. Deze wilt de biggetjes graag opeten en moet hiervoor hun huizen omver blazen. Dit lukt de eerste twee keer, maar het derde huis is gemaakt van steen. Het lukt de Wolf niet om dit huis omver te blazen.
Om te oefenen met de kenmerken van sprookjes kan je de volgende quiz maken om te zien of je het onder de knie hebt.
https://b.socrative.com/login/student/
Log bij deze link in met de Room Name: VANES6393
Na het beantwoorden van de vragen komt er een laadscherm in beeld. Als je dit ziet, kan je weer terug naar deze pagina en verder gaan met de wikiwijs.