Beschrijving eindtoets hoofdvaardigheid
Om te controleren of de studenten de hoofdvaardigheid beheersen, moeten zij aantonen dat zij de deelvaardigheden toe kunnen passen. Deze eindtoets bestaat uit drie opdrachten waarin de studenten hun kennis en vaardigheden aantonen. De eerste twee opdrachten moeten de studenten maken zonder internet. Bij de derde opdracht hebben de studenten internet nodig om de opdracht te maken.
Opdracht 1: De studenten krijgen een tekst waar moeilijke, waarschijnlijk onbekende woorden in staan. Deze woorden zijn dikgedrukt in de tekst en staan genummerd onder de tekst vermeld. De studenten achterhalen de betekenis van de woorden door de tekst te gebruiken waar de woorden in staan. De studenten noteren vervolgens de betekenis van de woorden en leggen daarbij uit hoe een bepaald tekstelement heeft geholpen om deze betekenis te vinden. Zij verwijzen bij deze uitleg naar het betreffende tekstelement. Het is dus de bedoeling dat de student de juiste definitie van een woord heeft achterhaald middels tekstelementen zoals een synoniem, omschrijving, voorbeeld, tegenstelling of afbeelding.
Opdracht 2: De studenten krijgen moeilijke, waarschijnlijk onbekende samenstellingen, woorden met voor- en achtervoegsels en woorden die op een ander woord lijken. De studenten gebruiken bekende woorddelen van deze woorden om de betekenis van het hele woord te achterhalen. Zij noteren vervolgens de definitie en leggen daarbij uit hoe zij deze betekenis bedacht hebben en welke woorddelen zij daarvoor gebruikt hebben. Het is de bedoeling dat de definitie correct is en de uitleg van het bedenken van de betekenis middels bekende woorddelen logisch is.
Opdracht 3: De studenten krijgen korte stukjes tekst waar een moeilijk, waarschijnlijk onbekend woord in staat die meerdere betekenissen heeft. De studenten zoeken het woord op op internet en kijken welke definitie goed in de tekst/context past. Deze defintie noteren zij samen met de link die leidt naar de bron waar zij hun definitie hebben gevonden. Het is de bedoeling dat de definitie correct is en past in de tekst/context waar het woord in staat. Daarnaast moet de student een betrouwbare bron gebruikt hebben.