Huiswerkvragen / controlevragen

3.2; Van stadstaat tot wereldrijk

  1. Leg uit hoe de Romeinse Republiek werd bestuurd. Verwerk in jouw antwoord de volgende begrippen: consuls, senaat, volkstribune.
  2. Leg uit hoe de Romeinse republiek een keizerrijk werd. Gebruik in jouw antwoord het begrip dictator en burgeroorlog en de personen Julius Caesar en Augustus.
  3. Noem twee voorbeelden van wat de Romeinen van de Grieken hebben overgenomen.

  4. Leg het kenmerkend aspect; 'De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde' uit via drie oorzaken voor de groei van het Romeinse rijk en leg per oorzaak uit hoe die bijdroeg aan de groei van het Romeinse Rijk.

 

3.3; Leven aan de noordgrens

  1. Geef de betekenissen van de begrippen: limes, Germania inferior / Germanië en romanisering

  2. Wat is een voorbeelden van romanisering?

  3. Wat is een kenmerkend aspect?

  4. Wat houdt het KA ‘De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur’ in?

  5. Hoe past Bataafse Opstand bij de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse en Germaanse cultuur?

  6. Leg via de volgende begrippen uit hoe ze voor de groei van het Romeinse Rijk hebben gezorgd: de limes, romanisering.

  7. Leg uit hoe de limes en romanisering passen bij het kenmerkend aspect; 'De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde'

 

Paragraaf 3.4: Koningstijd, republiek, keizerrijk

  1. Geef de betekenis van : proletariërs, gladiatoren, vrijgelatenen, brood en spelen, keizertijd.

  2. Welke sociale lagen waren er binnen de Romeinse beschaving?

  3. Hoe kwam Rome aan zoveel slaven?

  4. Hoe kon een slaaf een vrijgelatene worden?

  5. Hoe moest brood en spelen opstanden tegenhouden?

  6. Hoe werd Rome een monarchie onder Octavianus Augustus?

  7. Benoem 3 verschillen tussen de Republiek en het keizerrijk?

 

3.6; Romeinen, joden en christenen

  1. Leg de volgende begrippen uit: christenen, staatsgodsdienst, monotheïsme, messias, diaspora, christenvervolging.
  2. Hoe werd het christendom verspreid na de dood van Jezus Christus?

  3. Waarom was het christendom zo aantrekkelijk voor alle sociale lagen van de samenleving?

  4. Hoe werd het christendom de staatsgodsdienst in het Romeinse Rijk?

  5. Benoem twee overeenkomsten én één verschil tussen het jodendom en het christendom.
  6. Hieronder staan de drie fases van de groei van het christendom in het Romeinse Rijk. Benoem per fase een belangrijk jaartal en leg uit waarom je dat jaartal hebt gekozen.