Les 1 Groeifactoren en de wet van het minimum

De wilg van Van Helmont

Om vast te stellen hoeveel voeding een plant uit de grond haalt, voerde de wetenschapper Jan Baptista van Helmont zo’n 350 jaar geleden een eenvoudig experiment uit.

Eerst vulde van Helmont een grote pot met precies 100 kilo aarde die hij grondig had gedroogd in een oven. Vervolgens bewaterde hij de grond en plantte een wilgenscheut. Hij woog de wilgenscheut op het moment dat hij geplant werd. Vijf jaar later woog hij deze opnieuw.

De scheut die aanvankelijk 2,5 kilo woog, groeide uit tot een kleine boom met een gewicht van bijna 85 kilo. tijdens het experiment voegde hij alleen water toe aan de grond om het vochtig te houden. De pot bedekte hij zorgvuldig met een metalen plaat, geperforeerd met kleine gaatjes, om te voorkomen dat stof zich ophoopt op het oppervlak van de grond. Na vijf jaar groei droogde van Helmont ook de aarde uit de pot en ontdekte dat de aarde slechts 200 gram was verloren.

Het grootste gedeelte van de 82 kilo die de wilgenscheut aan biomassa toegenomen is was afkomstig van water en lucht, slechts een klein deel van de biomassa kwam uit de grond.

Uit: Life in the soil van James B. Nardi

Lees de volgende tekst:

Een ander experiment

In een experiment in de jaren 50 van de vorige eeuw vroeg John Russell studenten om mosterdzaadjes te planten in een pot met grond waar eerder roggeplanten hadden gestaan ​​(pot 1). De mosterd planten die in deze pot groeiden na het experiment slechts 17,8 gram, terwijl mosterdplanten die groeiden in grond waar geen andere planten groeiden (pot 2) 62,3 gram wogen.

Het gewichtsverlies in zowel pot 1 als pot 2 gedurende het experiment was bijna 0