Werkwoorden

Zoek het werkwoord uit de zin. Schrijf het hele werkwoord, daarna zet je het werkwoord in verleden tijd. De verleden tijd vind je door het hele werkwoord -en, +te(n) of +de(n). Kijk goed naar de voorbeelden:

Sam schopt de bal naar Joep.  

Hele werkwoord: schoppen
Verleden tijd: schop +te

Marianne oefent voor de toets.

Hele werkwoord: oefenen
Verleden tijd: oefen +de