Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden waarbij de klinker hetzelfde blijft in de verleden tijd.
Voorbeelden van zwakke werkwoorden:
Fietsen fietste gefietst
Halen haalde gehaald
Rapen raapte geraapt
Regels die gelden voor de juiste schrijfwijze van zwakke werkwoorden:
Hiervoor heb je in de verleden tijd de stam van het werkwoord nodig en de regel van 't kofschip.
Zie verder: de regels van 't kofschip.
Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden worden ook wel onregelmatige werkwoorden genoemd.
Het zijn werkwoorden waarbij de klinker wel verandert in de verleden tijd.
Voorbeelden van sterke werkwoorden:
Gaan ging gegaan
Lopen liep gelopen
Zwemmen zwom gezwommen
Regels die gelden voor de juiste schrijfwijze van sterke werkwoorden:
Je schrijft wat je hoort / je schrijft wat je zegt.