Bij sterke werkwoorden, dus werkwoorden die sterk genoeg zijn om van klank te veranderen is de regel voor de persoonsvorm in de verleden tijd (pv vt) eenvoudig:
Regel:
Voorbeeld:
Geven Ik gaf
Lopen Jij liep
Bij zwakke werkwoorden, dus werkwoorden die dezelfde klank behouden, is het wat lastiger.
Regel:
Voorbeeld:
Werkwoord Stam ’t kofschip? Pv vt:
Wassen wass ja wasten
Blozen bloz nee bloosden