Uitleg in woorden: Welke werkwoordsvormen zijn er?
Uitleg werkwoordvormen
Er zijn verschillende vormen van werkwoorden en elk hebben ze een eigen functie. Zo heb je:
De persoonsvorm (pv)
Deelwoorden: het voltooid deelwoord (volt. dw) / het onvoltooid deelwoord (onvolt. dw)
Het hele werkwoord (hele ww.) / de infinitief (inf.)
Als je een werkwoord goed wil spellen, zal je eerst moeten vaststellen met wat voor een vorm je te maken hebt.
Vraag je altijd eerst af met welke vorm je te maken hebt (altijd eerst: de persoonsvorm):
persoonsvorm
voltooid deelwoord
onvoltooid deelwoord
infinitief
Verderop in dit arrangement wordt per werkwoordsvorm uitgelegd hoe je hem vindt in een zin en hoe je hem moet vervoegen.
1) De persoonsvorm (pv):
We noemen werkwoorden persoonsvormen als ze in een zin aangeven:
tegenwoordige of verleden tijd : hij vraagt, hij vroeg
enkelvoud of meervoud: ik vraag, wij vragen
De persoonsvorm kun je vinden door:
Een zin vragend te maken: Het werkwoord dat verandert van plaats in de zin is de persoonsvorm:
Hij is vandaag jarig
Is hij vandaag jarig?
Tijdsproef: Ook kun je de persoonsvorm vinden door de zin in een andere tijd te zetten. Dit noem je de tijdsproef. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm:
Ik werk iedere zaterdag in de supermarkt.
Ik werkte iedere zaterdag in de supermarkt.
Getalsproef: Ook kun je de persoonsvorm vinden door het onderwerp in de zin van getal te veranderen. Meervoud wordt enkelvoud of enkelvoud wordt meervoud. Dit noem je de getalsproef. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
Ik werk iedere zaterdag in de supermarkt.
Wij werken iedere zaterdag in de supermarkt.
2) Deelwoorden
Deelwoorden worden in twee groepen verdeeld:
Werkwoordsvormen als gefietst, gekocht, gebeurd en verdeeld noemen we voltooide deelwoorden.
Lopend, werkend, drinkend en rollend noemen we onvoltooide deelwoorden.
In dit arrangement krijg je uitleg over het voltooid deelwoord. Het onvoltooid deelwoord volgt in een ander arrangement.
Het voltooid deelwoord (volt. dw):
Het voltooid deelwoord wordt gebruikt om een tijd aan te geven die is voltooid. Een handeling of gebeurtenis is afgerond.
Je herkent het voltooid deelwoord aan het volgende: het zijn werkwoordsvormen die beginnen met ge-, be- of ver-.
Ook heeft deze werkwoordsvorm en ander werkwoord nodig. Dit is één van de volgende werkwoorden: hebben, zijn of worden.
Ik heb vandaag gewerkt
Wij hebben afgelopen weekend de wedstrijd verloren.
Zij wordt vandaag beloond.
3) Het hele werkwoord / de infinitief:
Het hele werkwoord of de infinitief is ‘gewoon’ het hele werkwoord zonder er iets aan te veranderen. Het hele werkwoord staat in de tegenwoordige tijd, in het meervoud. Het werkwoord is het werkwoord zoals je het in een woordenboek zou vinden en het eindigt vaak op -en. Voor het hele werkwoord / de infinitief kun je altijd 'kan' zetten: