2. In sciencefiction films zie je vaak ruimteschepen exploderen met enorme harde knallen.
Er is geen lucht of andere stof aanwezig die als medium kan dienen.
Je kunt de lichtflits zien.
Licht heeft blijkbaar geen medium nodig.
3. Leg uit wat het kwalitatieve verband is tussen de begrippen.
Hoe meer trillingen hoe hoger de toon.
Hoe minder trillingen hoe lager de toon.
Hoe hoger de frequentie, des te meer trillinger en zijn of hoe lager de frequentie, des te minder trillingen er zijn.
Hoe langer de trillingstijd, hoe lager de frequentie, of hoe korter de trillingstijd hoe hoger de frequentie.
hoe hoger de frequentie, hoe meer trilingen er zijn, hoe hoger de toon.
4.Zelf controleren
5. Zelf controleren
6. Bereken de trillingstijd als de frequentie. Gebruik de systematische aanpak voor het oplossen van rekenvragen.
f = 22 Hz T = ? T= 1/f T = 1/22 = 0.045 s
f = 1,095 * 10 3 Hz T = ? T= 1/f T = 1/1,095 * 10 3 = 9,1 *10-4 s
f = 0,17 Hz T = ? T= 1/f T = 1/0,17 = 5,9 s
f = 24 kHz = 24000 Hz T = ? T= 1/f T = 1/24000 = 4,2 *10-5 s
f = 0,89 kHz = 890 HzT = ? T= 1/f T = 1/890 = 0.0011 s
7. Bereken de frequentie als de trillingstijd. Gebruik de systematische aanpak voor het oplossen van rekenvragen.
T=59 s f = ? f = 1/T f = 1/59 f = 0,017 Hz
T=0.0049 s f = ? f = 1/T f = 1/0.0049 f = 204 Hz
T=6.7 * 10-3 s f = ? f = 1/T f = 1/6.7 * 10-3 f = 149 Hz
T=178 ms = 0.178 s f = ? f = 1/T f = 1/0.178 f = 5,6 Hz
T=0.4 ms = 0.0004 f = ? f = 1/T f = 1/0,0004 f = 2500 Hz
8. Een kolibrie kan in een minuut tot wel 4800 bewegingen op en neer maken met zijn vleugels.
aantal trillingen in 1 min = 4800. f = ? dus reken aantal trillingen per seconde uit. f = 4800 / 60 = 80 Hz
T = ? f = 80 Hz T = 1/f T = 1/ 80 = 0.0125 s
t = 8.16 s f = 80 Hz Aantal trillingen = 80 * 8,16 = 652.8 s
9. Geluid gaat het snelst in beton want geluid gaat met een snelheid van 4300 m/s en water gaat met 1484 m/s.
10. De snelheid van geluid in helium is hoger dan de snelheid van geluid in lucht. Doordat het geluid sneller gaat, gaat de trilling sneller en dus heb je meer trillingen per seconde en een hogere toon.
11. Bij onweer wordt vaak gezegd dat je de tijd moet tellen tussen de bliksem en de donder. Voor elke 3 seconde mag je dan rekenen op een kilometer afstand tussen het onweer en waar jij bent.
t = 3 s v = 343 m/s s = ? v = s/t s = v * t s = 343 * 3 = 1029 m. De bewering klopt dus.
t = 3 s v = 965 m/s s = ? v = s/t s = v * t s = 965 * 3 = 2895 m. De bewering klopt dus.
12. Bereken de afstand tot een onweersbui. Gebruik de systematische aanpak voor het oplossen van rekenvragen.
t = 22 s v = 343 m/s v = s/t s = v*t s = 22*343 = 7546 m
t = 22 s v = 332 m/s v = s/t s = v*t s = 22*332 = 7304 m
t = 0,45 min = 27 s v = 343 m/s v = s/t s = v*t s = 27*343 = 9261 m
t = 0.578 s v = 354 m/s v = s/t s = v*t s = 0.578 *354 = 205 m
13.Je staat bij een echoput op een koude dag. Je schreeuwt in de echoput en hoort iets later je echo. Je gaat de diepte van de put onderzoeken. Je meet de tijd die het geluid er over doet om bij je terug te komen. Dit blijkt 0,4828 s te zijn.
v = 332 m/s t = 0,4828 s s = ? v= s/t s = v*t s = 332 * 0,4828 = 160 m
diepte put is 160 /2 = 80 m
Het geluid heeft langer over de 75,5 m gedaan daarom kom je hoger uit dan de 75,5 m uit. Het geluid ging dus langzamer. Het moet dus warmer zijn dan 0oC. Want bij een hogere temperatuur neemt de snelheid toe.
14.Bij de finale op de 100 m hardlopen staat de starter bij baan 1. De loper op baan 1 staat 2 meter bij de starter vandaan. De loper op baan 8 staat 22 m bij de starter vandaan. Bereken hoeveel later de loper op baan 8 het startschot hoort dan de loper op baan 1 als het 20oC is.
s = 22 - 2 = 20 m v = 343 m/s t = ? v= s/t t = s/v t = 20/ 343 = 0.058 s