Grammatik

Grammatik

We gaan  wat grammatica herhalen.

Lidwoorden

In het Nederlands hebben we de lidwoorden: de, het en een.

In het Duits zijn er (net zoals in het Nederlands) drie geslachten voor (lid)woorden: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Verder zijn er bepaalde lidwoorden (zoals 'de' of 'het' in het Nederlands) en onbepaalde lidwoorden (zoals 'een' in het Nederlands).

Het is moeilijk te weten of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. Daarom is het belangrijk dat je het lidwoord van de woordjes die je leert ook kent. Er zijn gelukkig wel een paar regeltjes die je kunnen helpen.

 

 

Der die das

Der die das

Zelfstandig naamwoorden

In het vorige blok heb je geleerd over zelfstandig naamwoorden en lidwoorden. Je hebt ook geleerd over Duitse lidwoorden der, die en das. Dit is belangrijk, omdat je in het Duits alle zelfstandig naamwoorden met een hoofdletterschrijft.

Dus alle woorden, waar je der, die of das voor kunt zetten: bijv. der Mann, die Frau, das Kind, das Schönste [=het mooiste], das Wichtigste [= het belangrijkste]

 

➜ Maak de volgende oefeningen:
1. Hoofdletters
2. Hoofdletters Frans Bauer
 

 

Opdrachten voor 2e en 3e jaars

In de onderstaande tekst missen de hoofdletters, schrijf de tekts over met hoofdletters.

Werkwoorden

Je gaat aan de gang met werkwoorden haben, sein en regelmatige werkwoorden in het Duits.Een herhaling kan geen kwaad.

 

 

➜ Maak de volgende oefeningen
  1. Haben
  2. Sein
  3. Haben/Sein

 

➜ Maak de volgende oefeningen
  1. Zwakke werkwoorden 1
  2. Zwakke werkwoorden 2
  3. Zwakke werkwoorden en sein
  4. Sterke werkwoorden
  5. Sterke werkwoorden
 

Grammatik: naamvallen
Ja, daar gaan we. je hebt het weleens gehoord van je moeder of broer. De naamvallen dat is zo moeilijk. Maar we gaan het toch doen. Wat zijn dat eigenlijk? En waar heb je het voor nodig?

In het Duits zijn er vier naamvallen:

  1. De 1e naamval is vergelijkbaar met het onderwerp en het naamwoordelijk deel van het gezegde in het Nederlands.
  2. De 2e naamval wordt nauwelijks gebruikt en meestal omschreven met het voorzetsel 'von' plus 3e naamval.
  3. De 3e naamval is vergelijkbaar met het meewerkend voorwerp in het Nederlands.
  4. De 4e naamval is vergelijkbaar met het lijdend voorwerp in het Nederlands.


Hier ga je alle naamvallen nog oefenen.

 

Naamvallen zonder voorzetsels (ontleden)

  1. Bekijk de theorie.
    Eerste en vierde naamval
    Naamvallen van het persoonlijk voornaamwoord
    Eerste, derde en vierde naamval

 

Opdracht 1:

Wanneer welke naamval?

 

Opdracht 2: Schrijf de volgende zinnen over in een Pages document en vul bij A de juiste uitgangen en bij B de juiste vorm van het persoonlijk voornaamwoord in.

A. lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden
  1. Mein... Schwester (v) macht ein... Reise (v) nach Deutschland.
  2. D... Junge (m) kauft sein... Freund (m) ein... Eis (o).
  3. D... Sportler (mv) haben d... Ziel (o) erreicht.
  4. Wir haben unser... Oma (v) ein... Karte (v) geschickt.
  5. Bringt ihr d... Großeltern (mv) ein... Souvenir (o) mit?

B. persoonlijke voornaamwoorden
  1. (Wij) ... suchen (jullie) ... schon eine halbe Stunde.
  2. Wo ist der Schlüssel? Gibst (jij) ... (hem) ... (aan mij) ... bitte?
  3. Werdet (jullie) ... (ons) ... vermissen?
  4. Ja, (ik) ... verstehe (u) ... .
  5. Siehst (jij) ... (hem) ...?