Atomen zijn heel kleine deeltjes, de bouwstenen waaruit alles is opgebouwd. Een belangrijk atoom dat veel in levende wezens voorkomt, is koolstof (C). Samen met andere atomen vormt koolstof grotere moleculen, zoals CO2. Bijzonder is dat er meerdere varianten zijn van koolstof. Deze varianten noemen we ‘isotopen’. Eén zo’n isotoop is koolstof-14 (C14). In de atmosfeer zet straling uit de ruimte stikstof om tot deze isotoop. Ze verschillen slechts een beetje, maar hun kleine verschillen zijn enorm belangrijk bij het bepalen van de leeftijd van gevonden fossielen.
Om te kunnen bepalen wanneer de belangrijke stap naar het tam maken van dieren in ons land gezet werd, is het dateren van bot essentieel. Met de C14-methode kun je de ouderdom van een bot of ander organisch materiaal vaststellen. Het radioactieve isotoop C14 komt door kosmische straling voor in onze atmosfeer en wordt via de fotosynthese door planten opgenomen in hun celstructuur. Vervolgens komt het in de biosfeer en voedselketen terecht en worden door dieren opgenomen.
Tijdens het leven van een organisme neemt het voortdurend koolstof op, en dat in dezelfde C12 en C14 verhouding als zijn omgeving. Op het moment dat een levend wezen (dier, plant) dood gaat stopt de opname van C12 en C14. Vanaf dat moment neemt de hoeveelheid 14C af (omdat die vervalt), terwijl de hoeveelheid C12 gelijk blijft (die is stabiel). Dat betekent dat de verhouding tussen C14 en C12 alsmaar kleiner wordt.
De instabiele isotoop C14 gaat vervallen met een halveringstijd van 5730 jaar. Als we de beginverhouding weten, dan kunnen we uit de eindverhouding berekenen hoe lang geleden het organisme is gestopt met C14 opnemen, dus hoe lang geleden het dood ging.
Stel: er wordt een bot van een oeros gevonden. In dit bot is de helft van al het C14 vervallen. Dit bot ligt dus al 5730 jaar onder de grond . Een ander bot heeft nog maar een kwart van al haar C14 over. Dit ligt er dus al twee keer zo lang: 11460 jaar.
Dat kan met een IRMS-machine (isotope-ratio mass spectrometer). De Groningse universiteit heeft er één. Dit geavanceerde apparaat meet de verhoudingen tussen bepaalde isotopen in collageen, een eiwit dat onderdeel is van het bindweefsel. Collageen komt voor in onder andere huid, haar, botten en tanden. Van (pre)historische dieren en mensen blijven de botten en tanden het beste bewaard en worden daarom het meest gebruikt.
Voor deze metingen heeft de Rijksuniversiteit Groningen een nuttig apparaat in huis: de MICADAS deeltjesversneller, één van de meest nauwkeurige machines voor radiokoolstofdatering. De versneller zorgt ervoor dat je maar heel weinig materiaal nodig hebt om toch een precieze datering (ouderdomsbepaling) te kunnen krijgen.
Met de metingen die we krijgen kunnen we het moment van overlijden op zijn best inschatten met een nauwkeurigheid van decennia, soms komen we niet verder dan een inschatting in eeuwen. En daarom hebben we een statistische methode nodig waarmee we het moment van overlijden veel nauwkeuriger kunnen dateren binnen die tijdspanne.
Daar hebben we informatie over andere materialen voor nodig uit de archeologische opgraving waar het werd gevonden. Om zo het verband te zien tussen het onderzochte materiaal en andere materialen die gedateerd zijn. Bij die statistiek ga je er van uit dat iets wat dieper in de grond zit ouder is dan iets wat daarboven gevonden wordt. En met al die informatie kunnen we een veel nauwkeuriger tijdsbereik berekenen. Deze methode is cruciaal voor het maken van betrouwbare tijdlijnen uit het verleden.
En dat is precies wat we doen in dit project. We dateren belangrijke vindplaatsen in Nederland, die de vroegste gedomesticeerde dieren, graanproductie of mogelijk zuivelproductie laten zien. Op de manier kunnen we de tijdlijn van deze innovaties in prehistorische samenlevingen in Nederland volgen.
Voor ouderdom van de botten maakt men gebruik van de C14-datering. https://youtu.be/vfPbiM2PQM4