Een leerlijn is een beredeneerde opbouw van tussendoelen en inhouden naar een einddoel (SLO, 2022). In deze leerlijn zijn de tussendoelen met de bijbehorende inhouden voor biologie op het GSG Leo Vroman vastgesteld. Het einddoel van de leerlijn zijn de einddoelen van het eindexamen VWO biologie. Voor de theoretische inhoud wordt gebruik gemaakt van de methode Nectar. In deze methode zijn de inhoudelijke leerdoelen met bijbehorende inhoudelijke kennis te vinden.
Een leerlijn wordt onderverdeeld in de leerjaren. Per leerjaar kunnen verschillende niveaus van organisatie worden beschreven. Deze niveaus zijn de volgende (SLO, 2022):
In deze leerlijn zijn de door de schoolbepaalde niveaus beschreven. Dit zal vooral gaan over het meso niveau dat afgestemd is op het macroniveau; de invulling van de biologieleerlijn van het GSG op basis van landelijke leerlijnafspraken. Ook zal het microniveau voor een deel worden beschreven in de vorm van toetsing en de inhoud uit de methode. Het nano niveau zal niet worden beschreven, omdat dit niveau te klein is. Deze zal persoonlijk worden bepaald door de kundigheid van de biologiedocent.
In de leerlijn wordt een overzicht gegeven van welke leeropbrengsten de leerling per leerjaar behaald. Deze leeropbrengsten zijn in 3 onderwerpen beschreven; theorie, practica en onderzoek. Een algemene onderwerpen van deze 3 onderwerpen op het vwo zijn:
|
VWO leerjaren |
Leerdoelstellingen |
|
Onderbouw |
De SLO heeft voor de onderbouw kerndoelen opgesteld.
Theorie: De leerlingen leren in de onderbouw de door de SLO vastgestelde kennisbasis. De kennisbasis is onderverdeeld in 5 domeinen. Deze domeinen zijn verschillende blikken waarmee naar levende organismen gekeken wordt in de biologie:
De domeinen zijn verweven in de verschillende onderwerpen die in de onderbouw aan bod komen. In de onderbouw wordt gebruik gemaakt van de methode Biologie Voor Jou. Met deze methode worden in de onderbouw de volgende onderwerpen behandeld:
Met de onderwerpen in de onderbouw wordt het vak biologie in de breedte verkent en kennen de leerlingen alle organisatieniveaus waar biologie zich mee bezig houdt. Deze lopen van moleculair niveau tot globaal niveau. De kennis van de onderbouw dient als basisbegrip voor de verdieping in de bovenbouw.
Practica: In de onderbouw wordt de basis gelegd voor de practicavaardigheden. De focus ligt op het aanleren van basisvaardigheden die horen bij practica. Zo leren de leerlingen werken met een microscoop, leren ze in het veld te werken met verschillende bodemproefjes, leren ze een dier te observeren op basis van gedrag en leren ze te werken met indicatorstoffen. De leerlingen leren hierbij werken in het lab en in het veld. Onderzoek: In de onderbouw is het belangrijk dat leerlingen werkwijzen van natuurwetenschappers leren begrijpen. De leerlingen werken aan een basisbegrip van hoe natuurwetenschappelijk onderzoek werkt. Dit doen ze door met vooraf samengestelde werkwijzen onderzoek uit te voeren. Hierdoor leren ze herkennen waar een onderzoek uit bestaat en wat er in de uitvoering hiervan nodig is.
|
|
Leerjaar 4 |
Theorie: In bovenbouw wordt er overgestapt naar de methode Nectar. Met deze methode wordt in de bovenbouw verder gewerkt met de domeinen van het eindexamen VWO. In de vierde worden nog geen schoolexamens afgenomen. Er wordt met name geleerd over
In de bovenbouw wordt gewerkt met de domeinen:
In de vierde klas wordt de leerlingen de basis geleerd van de domeinen. De bijbehorende begrippen passen bij de examenstof van het vwo. Dit betekent dat sommige begrippen zullen afwijken van geleerde begrippen in de onderbouw. Een voorbeeld is dat bladgroenkorrel in de bovenbouw chloroplast genoemd wordt. De termen passen beter bij het academisch werkveld.
Practica: Domein A bestaat uit vaardigheden. Dit domein bestaat uit schriftelijke vaardigheden en onderzoeksvaardigheden. Deze vaardigheden worden toegepast in het maken van verslagen. Daarbij zullen gedurende leerjaar 4 verschillende practica uitgevoerd worden. Het doel van de practica is ten eerste om leerlingen een beleving te geven van de stof die past bij de leerdoelen. De schriftelijke vaardigheden bestaan uit het gebruik van bronnen en noteren van gegevens. Deze kunnen worden gekoppeld aan de uitvoer van practica.
Practica die in het vierde leerjaar worden uitgevoerd:
Onderzoek: Een belangrijke vaardigheid op het vwo is de onderzoeksvaardigheden. In de bovenbouw ligt de focus voornamelijk op de voorbereiding op de academische wereld. De kern va de academische wereld is onderzoek. De leerlingen zullen gedurende de vwo bovenbouw stappen maken in het kunnen onderscheiden van goed onderzoek en de uitvoering en ontwikkeling hiervan.
In Nectar wordt in de vierde klas een hoofdstuk aandacht besteedt aan onderzoek doen. In het hoofdstuk wordt de wetenschappelijke methode behandeld. De leerlingen leren wat experimenteel onderzoek inhoudt. Om goed onderzoek te kunnen onderscheiden leren leerlingen te werken met de begrippen betrouwbaarheid en validiteit. Voor de uitvoering en het ontwerpen van onderzoek leren leerlingen om gegevens te verzamelen en vast te leggen om vervolgens deze te presenteren aan de hand van diagrammen. De leerlingen leren deze vaardigheden toe te passen door het toe te passen aan de hand van schriftelijke opdrachten in de methode en praktische opdrachten via practica. De leerlingen worden op deze manier voorzien van juiste kennis en de ervaring dit toe te passen in de uitvoering van practica. Gedurende het jaar zullen de leerlingen steeds mee ontwerpvaardigheden van onderzoek toe passen in de practica. In het laatste practica, eigen practicum aan vitamine C, zullen ze hun eigen practicum ontwerpen en uitvoeren. Hierbij passen de leerling kennis toe over ontwerpeisen van wetenschappelijk onderzoek.
|
|
Leerjaar 5 |
Theorie: In het vijfde leerjaar wordt de aandacht gelegd op verdere verdieping van de domeinen van de bovenbouw. Hierbij wordt er gebruik gemaakt van door de overheid opgestelde subdomeinen. De subdomeinen verdelen de grotere concepten van de domeinen onder in smaller afgebakende biologische concepten. Deze subdomeinen zijn in de onderstaande tabel te vinden.
Afbeelding 1; De domeinen met de bijbehorend subdomeinen. Daarbij is aangegeven hoe de school de subdomeinen moet of mag laten terugkomen in het onderwijs.
De verdieping van deze subdomeinen vindt plaats door de leerlingen te trainen in het toepassen van de concepten in verschillende contexten. Dit gebeurt door middel van theoretische opdrachten die uitdagen tot verwerking van de stof en toepassing van de bijbehorende leerdoelen.
Practica: In de vijfde klas wordt er verder geoefend met eigen practica ontwerpen.
Onderzoek: In leerjaar 5 wordt het belang van het ontwerpen van onderzoek groter. Het ontwerpen van onderzoek is ter voorbereiding van het uitvoeren van een experiment tijdens het PWS. Hierbij wordt dan ook de vrijheidsgrootte in de uitvoer van het practicum gedurende het vijfde jaar uitgebreid. Op deze manier leren de leerlingen stapsgewijs onderzoeksvaardigheden toe te passen.
In de vaardigheden van de kerndoelen zijn natuurwetenschappelijke vaardigheden opgenomen. Subdomein 5A beschrijft dat de leerling in contexten vraagstellingen kan analyseren, gebruikmakend van relevante begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren, en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. Deze vaardigheid wordt getest door de leerling schriftelijk te trainen in het nadenken in onderzoeksvaardigheden. Om deze vaardigheid ook praktischer te kunnen toepassen wordt er ook in de practica van leerlingen gevraagd onderzoeksvaardigheden toe te passen.
|
|
Leerjaar 6 |
Theorie: In leerjaar 6 wordt er vanuit de verworven basiskennis in jaar 4 en 5 toegewerkt naar het verwachte eindniveau van het eindexamen. De leerlingen zullen dit niveau gedurende het jaar per onderwerp in de schoolexamens bewijzen. In het PTA staat beschreven per schoolexamen welke subdomeinen aan bod komen. Daarbij staat beschreven hoe dit getoetst wordt. Aan het eind van het jaar wordt een groot deel van de subdomeinen getest in het centraal examen. In het centraal examen worden daarbij deze subdomeinen in koppeling gebracht door subdomein overstijgende opdrachten.
Het belangrijkste aan de kennisontwikkeling van de theorie van de leerling is het opbouwend karakter. Leerling moet in staat zijn verschillende concepten toe te passen op 1 context. De samenhang tussen kennis is hierin van belang. In de zesde ligt de focus op beheersing van toepassing op onbekende contexten (toepassing 2) en inzicht. Dit vraagt veelvuldige oefening van leerdoelen met veel verschillende contexten om concepten in te herkennen en toe te passen. Deze oefening vindt plaats met de opdrachten uit te methoden, zelf ontworpen exittickets, leerdoelmetingen en oefening met oude examenopgaven.
Practica: De practica in het zesde jaar zijn onderhevig aan het belang van inwerking van de leerdoelen, omdat er tijdens het zesde jaar wordt gevraagd deze te bewijzen. De practica zullen dan ook een directe aanvulling zijn op deze inwerking. De practica die in het zesde jaar worden uitgevoerd zijn:
Onderzoek: Leerlingen moeten aan het eind van de zesde klas in staat zijn om bij een simpel onderzoek de natuurwetenschappelijke methode uit te voeren.
In het zesde jaar doen de leerlingen hun profielwerkstuk. Hierbij bewijzen de leerlingen dat ze in staat zijn om een eigen onderzoek op te zetten. De leerlingen die geen profielwerkstuk bij biologie doen kunnen het gewenste eindniveau op het gebied van onderzoek laten zien bij het practicum Shwachmann. Hierin ontwerpen de leerlingen een eigen practicum. Daarbij wordt de natuurwetenschappelijke methode ook bij natuurkunde en scheikunde toegepast en kunnen leerlingen door bij deze vakken hun profielwerkstuk te doen ook laten zien dat ze in staat zijn om onderzoek te ontwerpen aan de hand van de natuurwetenschappelijke methode. |