Als je de persoonsvorm hebt en het is in de tegenwoordige tijd, dan moet je het vervoegen. We hebben hierbij drie regels die bepalen hoe je het werkwoord spelt.
Enkelvoud ik of jij/je erachter
Staat ik of jij/je erachter? gebruik dan alleen de ik-vorm.
Voorbeeld: ik loop, loop je, loop jij
Enkelvoud anders
Staat er iets anders dan ik, jij/je achter de persoonsvorm? schrijf dan de stam + t.
Voorbeeld: hij loopt, jij loopt, zij loopt, het loopt
Let op: personen en namen kun je vervangen voor hij/zij/het.
Meervoud
Heb je te maken met een meervouds vorm? Schrijf dan het hele werkwoord (infinitief).
Voorbeeld: Wij lopen, zij lopen
Let op: groepen kunnen hieronder vallen.