4B - Beeldende werkwoorden

Je hebt in opdracht 4A je zintuigen gebruikt om je taalgebruik levendiger te maken. Nu gaan we specifiek in op het gebruik van acties. Als iemand lacht in een verhaal, kun je dat op veel verschillende manieren verwoorden. Jouw personage kan glimlachen, grinniken, giechelen, hinniken, schaten, bulderen en ga zo maar door.

Hoe specifieker jouw woordkeus is, hoe beter jouw lezer zich een beeld kan vormen van het verhaal. En als dat gebeurt, gaat de lezer zich pas echt inleven.

➜ Opdracht 4B: Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden op die bij de actie 'zich voortbewegen' passen. Om te beginnen kun je de plaatjes gebruiken. Welke kun je nog meer bedenken?
➜ Doe daarna hetzelfde voor de acties spreken, kijken, en eten. Kun je zelf andere acties bedenken waarbij je beeldende werkwoorden kunt inzetten?