3. Kostensoorten

We hebben al een aantal voorbeelden benoemd van verschillende kostensoorten. Binnen een organisatie worden veel verschillende kosten gemaakt. Het is belangrijk om je hier bewust van te zijn. Als jij een goed inzicht hebt van de verschillende kosten kan je bij beslissingen beter inzien wat de financiële gevolgen zijn. Ook leer je beter te plannen en kan je financiële begrotingen maken. Daar gaan we later verder op in. We lichten er hier een aantal kostensoorten uit waar je tijdens de opleiding bedrijfsleider dierverzorging (richting Wildlife) mee te maken gaat hebben.

3.1 Personeelskosten

Tenzij jij een eenmanszaak bent zonder personeel in dienst heb je te maken met personeelskosten. Sterker nog, ook als eigenaar/ondernemer kan je kosten hebben voor je pensioenopbouw en verzekeringen.

Naast loonkosten heb je ook te maken met reiskosten, opleidingskosten en kosten voor bedrijfskleding. Echter, vaak bestaat het grootste deel van deze kostenpost uit loonkosten van de mensen die je in dienst hebt.

 

Totaal personeelskosten

?%

Overige personeelskosten

?%

Bruto-brutoloon (loonkosten)

130%

  • Sociale premies (werkgever)

20%

Brutoloon incl. vakantiegeld

108%

  • Vakantiegeld

8%

Brutoloon

100%

  • Sociale premies (werknemer)
  • Loonbelasting

20-40%

Nettoloon

60-80%

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Loonkosten is iets anders dan wat een medewerker verdiend. Een veel gemaakte denkfout is dat het loon dat de medewerker op zijn of haar rekening ontvangt gelijk staat aan de loonkosten van de organisatie. Loonkosten omvat meer dan het nettoloon. De werknemer ontvangt loon waar nog het werknemersaandeel sociale premies en de loonheffing van afgaan. Dit noemen we het brutoloon. Daarop ontvangt een medewerker ook nog vakantiegeld en in sommige gevallen een eindejaarsuitkering. Vakantiegeld is standaard 8% van het brutoloon. Een eindejaarsuitkering kan verschillen of je deze krijgt en welke hoogte deze heeft. Maar daarop betaald de werkgever ook een werkgeversaandeel voor de premies van de sociale werknemersverzekering en pensioenbijdrage, en eventuele uitbetaling van secundaire arbeidsvoorwaarden zoals reiskosten en opleidingskosten. Dit wordt vaak ook het bruto-brutoloon genoemd.

Je kan de loonkosten voor een organisatie berekenen met de volgende formule:

Loonkosten = brutoloon * 1,08 (vakantiegeld) * 1,20 (sociale premies werkgever)

Als beginnend dierverzorger verdien je bruto €1470 per maand (prijspeil 2022). De loonkosten van een dierverzorger is dan 1470*1,08*1,20 = €1905,12 per maand. Hier zitten dan nog geen secundaire arbeidsvoorwaarden zoals reiskosten en opleidingsgeld bij in.

3.2 Afschrijvingskosten

Er zijn kosten die gemaakt worden voor direct gebruik van de middelen en/of diensten, maar er zijn ook middelen die je voor langere tijd of meermaals kan gebruiken. Deze duurzame bedrijfsmiddelen gaan voor langere tijd mee en hebben een bepaalde gebruiksduur. Denk bijvoorbeeld aan een tractor waar de mest mee gereden wordt in een dierentuin of een couveuse om dieren warm te houden in een opvangcentra.

De middelen hebben een bepaalde gebruiksduur door slijtage van het gebruik. De gebruiksduur wordt vaak uitgedrukt in levensduur of omlooptijd. Tijdens de gebruiksduur daalt de waarden van het product door deze slijtage. Denk maar eens aan je eigen laptop. In het begin koop je een goede laptop voor €800. Na 5 jaar lukt het je niet meer om deze te verkopen voor hetzelfde bedrag. De waarde van het product daalt tijdens de jaren van gebruik.

Lineaire afschrijving

De waarde die het vermindert in de jaren heet de afschrijving. Het is het bedrag dat de waardevermindering weergeeft van het duurzame bedrijfsmiddel in de loop van de tijd. Vaak wordt afschrijving gebruikt om dit bedrag apart te houden. Eigenlijk is het afschrijven dan ook het reserveren van geld om hetzelfde product weer opnieuw te kunnen aanschaffen wanneer de gebruiksduur/levensduur is verlopen. Duurzame bedrijfsmiddelen worden voor maximaal 20% per jaar afgeschreven. Dit is wettelijk bepaald. Dit betekent dat de waarde van het bedrijfsmiddel in minimaal 5 jaar is gezakt naar €0.

Het afschrijven is vooral van toepassing bij duurzame bedrijfsmiddelen met een hoge waarde. Bijvoorbeeld een rekenmachine, hoe nuttig die ook is voor het bedrijf, hebben nauwelijks waarden en het heeft dus geen zin om deze af te schrijven.

De levensduur van bedrijfsmiddelen kunnen op verschillende soorten uitgedrukt worden:

Veelal is de economische levensduur korter dan de technische levensduur. Omdat het bedrijfsmiddel nog werkt na de economische levensduur heeft het een bepaalde restwaarde. Dit is de waarde die het nog oplevert mocht je het apparaat verkopen.

Vaak wordt er gesproken over de omlooptijd: de periode tussen de aanschaf van de investering en wanneer de investering is terugverdiend. Dit wordt vaak return on investment genoemd. Bij de besluitvorming om een investering te doen kijk je vaak ook wanneer de investering zichzelf heeft terugverdiend.

Naast de afschrijvingskosten heb je ook nog complementaire kosten. Dit zijn de kosten die je maakt om het duurzame bedrijfsmiddel te (blijven) gebruiken en te laten functioneren. Deze kosten bestaan uit energiekosten en onderhoudskosten. Voor een stokstaartjesverblijf is het belangrijk om deze te verwarmen door bijvoorbeeld een cv-installatie. De cv-installatie wordt elk jaar afgeschreven. Hoe ouder de cv-installatie is, hoe meer onderhoudskosten je hebt. Wanneer de onderhoudskosten te hoog worden is deze afgeschreven en is het tijd voor een nieuwe.

Er zijn twee methode waarop een organisatie een bedrijfsmiddel afschrijft.

Bij de lineaire afschrijvingsmethode wordt de levensduur bepaald en de aanschafwaarde gedeeld door de levensduur. Bijvoorbeeld: een kleine Kubota tractor heeft een aanschafwaarde van €10.000. Deze wordt binnen 10 jaar afgeschreven. Dan is de afschrijving €1000 per jaar (10% per jaar).

Bij de non-lineaire afschrijvingsmethode wordt er een vast percentage van de boekwaarde van het bedrijfsmiddel afgeschreven. Als we hetzelfde voorbeeld gebruiken van de tractor. De aanschafwaarde en boekwaarde is €10.000. Elk jaar schrijven we 20% van de boekwaarde af.

Dit ziet er dan als volgt uit:

Jaren

Boekwaarde

Afschrijving

Jaar 1

€10.000

€2.000

Jaar 2

€8.000

€1.600

Jaar 3

€6.400

€1.600

Jaar 4

€5.120

€1.280

Jaar 5

€4.096

€1.024

Jaar 10

€1342,18

€268,44

 

De afschrijvingskosten zijn in het begin heel hoog, maar elk jaar wordt dit minder. Deze methode van afschrijven is een betere afspiegeling van de marktconforme waarde verloop. In de eerste jaren verliest een duurzaam bedrijfsmiddel de meeste waarde en het waardeverlies zal steeds minder worden in latere jaren.

Non-lineaire afschrijving

3.3 Voorraadkosten

Het houden van voorraden brengen ook kosten met zich mee. Ten eerste is het hebben van een voorraad een investering zonder dat het iets doet (ja, het kost geld, maar in het begin levert het niks op). Het hebben van veel (onnodige) voorraad is daarom ook onverstandig.

Voorraad kost namelijk op zichzelf ook geld. Ten eerste moet de voorraad ergens geplaatst worden (magazijn, gebouw, overkapping, e.d.) en deze ruimte kost geld door bijvoorbeeld huur, onroerendzaakbelasting, energiekosten en onderhoudskosten. Ruimtekosten kan een grote kostenpost zijn van het houden van voorraad.

Daarnaast is het hebben van voorraad ook een risico en brengt dit risicokosten met zich mee. Producten op voorraad kunnen hun waarde of kwaliteit verliezen. Deze derving zorgt dat niet alle gekochte voorraad gebruikt kan worden. Soms kan er ook iets beschadigen of kapotgaan tijdens het houden van de voorraad waardoor je verlies of verspilling hebt. Hoe groter de voorraad, hoe groter het risico.

Daarnaast is het hebben van voorraad een vermogen. Dit kan zowel vanuit eigen vermogen of vanuit vreemd vermogen betaald zijn en hierover betaal je rentekosten. Hoe meer voorraad je aanlegt, hoe meer vermogen je opbouwt wat de kosten verhoogt.

Het uitrekenen van de voorraadkosten hangt heel erg af van de situatie maar bestaat altijd uit de formule:

Voorraadkosten = ruimtekosten + risicokosten + rentekosten

Inzicht hebben in deze kosten kan heel waardevol zijn. Hieruit kan je berekenen hoeveel kosten van de omzet je kwijt bent aan het houden van voorraden. Je kan kijken of je de kosten kan verlagen door verschillende acties:

In een dierentuin wordt veel voer op voorraad gehouden. Je wilt immers altijd de dieren het juiste voer kunnen geven. Maar er is altijd een risico op derving door bijvoorbeeld plaagdieren. Je zou de opslagruimten kunnen verbeteren en deze beter laten afsluiten zodat je minder verspilling hebt door vraat van plaagdieren.

3.4 Rentekosten

Als je een investering wilt doen dan heb je hier geld voor nodig. Het is fijn als je als bedrijf dit geld bezit. Maar soms moet je een investering doen met geld wat je niet hebt. Vaak wordt hiervoor dan een lening voor afgesloten. Dit wordt op de balans ook wel vreemd vermogen genoemd. Het is namelijk niet je eigen vermogen, maar je gebruikt het vermogen van iemand anders.

Over dit geleende geld betaal je een percentage rentekosten. Je betaald alleen rente over de schuld die je nog hebt. Weet je sneller het geld af te lossen, dan betaal je ook minder rente.

Ga je dus geleend geld gebruiken voor het investeren? Hou er dan rekening mee dat je de rente kosten over het geleende geld kan betalen en het is verstandig om geleend geld zo snel mogelijk terug te betalen.