Voor een meewerkend voorwerp kun je aan of voor zetten of weglaten.
Zo vind je het meewerkend voorwerp.
Noteer persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
Stel de vraag: Aan (Voor) wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Het antwoord (als er een antwoord is) is het meewerkend voorwerp.
Controleer ten slotte of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.
Let op: soms moet je de woordvolgorde veranderen, voor je deze proef kunt uitvoeren.
Voorbeelden
Bekijk de zin: Hij geeft Carla een kus.
Vraag: Wie geeft hij een kus? Antwoord: Carla.
'Carla' is het meewerkend voorwerp.
Bekijk de zin: Het meisje geeft de kippen voer.
Vraag: An wie geeft het meisje voer? Antwoord: aan de kippen.
'de kippen' is het meewerkend voorwerp.
Bekijk de zin: De regering geeft aan leraren extra geld.
Vraag: Wie geeft de regering extra geld? Antwoord: aan leraren.
'aan leraren' is het meewerkend voorwerp.
Bekijk de zin: De regering geeft het onderwijs extra geld.
Vraag: Wie geeft de regering extra geld? Antwoord: het onderwijs.
'het onderwijs' is het meewerkend voorwerp.
Oefening
Schrijf het meewerkend voorwerp van de onderstaande zinnen op.
1. Iedere dag worden aan de ambtenaar veel vragen gesteld.
2. De leraar moest haar de iPod teruggeven
3. Opscheppen lukt onze buurman goed.
4. Zij leent haar zus nooit iets.
5. De leraar liet de klas de nieuwste Lijsters zien.
6. Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.
7. We hebben mijn opa een fles drank gegeven.
8. De burgemeester is vanmorgen het eerste exemplaar aangeboden.
9. Artsen zonder grenzen hebben de slachtoffers medicijnen en dekens uitgedeeld.
10. De toets heeft Albert een onvoldoende opgeleverd.