Het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wwg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Je hebt net geleerd dat de persoonsvorm een werkwoord is, dus deze hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde. Sommige zinnen hebben meerdere werkwoorden, deze horen allemaal bij het wwg.
Hieronder staan verschillende voorbeelden.
VB. Jan loopt op de stoep.
wwg: loopt
Let op! Hier is loopt dus de pv en ook het wwg.
VB. Rianne heeft een feestje georganiseerd.
wwg: heeft, georganiseerd
VB. Fatima heeft naar school moeten lopen.
wwg: heeft, moeten, lopen
Let op! Ook het woordje ‘te’ hoort bij het wwg als het bij het werkwoord hoort.
VB. Mila had geen zin om huiswerk te maken.
wwg: had, te maken
VB. Yordi vond het tijd om te gaan.
wwg: vond, te gaan
Oefening
Schrijf het werkwoordelijk gezegde op van de onderstaande zinnen.
1. Hij heeft de hele avond televisie gekeken.
2. Volgens de buren staat het geluid wel erg hard.
3. In de vakantie mag jij er voor zorgen.
4. Hij stond zeker een uur te wachten
5. Durf jij daar te blijven staan?
6. Ronald wil graag met je meerijden.
7. Zij heeft zich opgegeven voor de wedstrijd.
8. Hij at heel vaak zijn boterhammen niet op.
9. Zijn voorstel keurde het bestuur niet goed.
10. Hij vergist zich de laatste tijd wel erg vaak.