In Nederland vind je drie grondsoorten die veel voorkomen, namelijk:
De verhouding van de bestanddelen is bepalend voor de naam van de grondsoort.
Zandgrond bestaat voor het merendeel uit zand. Deze grondsoort bevat (bijna) geen humus (verrotte plantenresten). De grond heeft een lichte kleur en voelt scherp aan. Zand laat gemakkelijk water door en droogt snel uit.
Kleigrond voelt zacht en vettig aan. Kleigrond bestaat voor het merendeel uit heel fijne deeltjes die aan elkaar kleven. Er zit slechts een beetje humus in. Een eigenschap van klei is dat deze bij langdurige regen dicht slibt en bij langdurig droog weer open scheurt. Kleigrond is voedselrijk. De kleur van een kleigrond kan grijs (zeeklei), grijsgeel (kiss), geel (leem) of bruin (rivierklei) zijn.
Veengrond bevat veel humus (ten dele verrotte plantenresten). Humus geeft de grond een donkere kleur. In humus zitten voedingsstoffen. Een andere eigenschap van humus is dat het vocht vasthoudt. Het is dus belangrijk voor een plant dat er humus in de grond zit.
De meeste planten houden van een grond die bestaat uit:
Grondbewerking gebeurt in de natuur door:
De mens kan de grond bewerken middels spitten, ploegen, frezen, schoffelen, cultiveren, hakken. Een aantal van deze manieren van grondbewerken zal nader besproken worden. Al deze methoden van grondbewerking maken dat de grond losser wordt. De grond droogt nu minder snel uit, en er bevindt zich meer lucht in de grond. Een pas gespitte grond is lekker rul (luchtig), waardoor de planten makkelijk wortelen. Alle vormen van grondbewerking hebben altijd invloed op de lucht- en waterhuishouding.
In het bestand hieronder kun je meer lezen over spitten.