Het SCEGS-model helpt je om de invloed van de gezondheidsklachten op pyschosociale vlak in kaart te brengen. Je richt je vragen op
Signalen en klachten: moedig de zorgvrager aan zijn/haar klachten te vertellen aan jou. Moedig hem aan uit te leggen hoe hij/zij deze klachten ervaart. Ga hier uit van de symptomen die de zorgvrager zelf van belang acht.
Cognitie: vraag aan de zorgvrager wat hij/zij denkt, weet en fantaseert over zijn/haar klachten. Vraag aan de zorgvrager wat hij/zij van jou en andere hulpverleners verwacht. Ga vooral in op de inhoud van wat er gezegd wordt.
Emoties: observeer de emoties die vooral zijn op te maken uit non-verbaal gedrag, zoals gezichstuitdrukkingen en lichaamshouding. De zorgvrager kan angstig, boos en verdrietig worden vanwege zijn symptomen, maar ook onverwacht lacherig of opgewekt. Geef ook aan waauit je opmaakt wat de zorgvrager voelt (mimiek, presentatie).
Gedrag: vraag aan de zorgvrager wat hij/zij doet of vermijdt omdat hij/zij deze klachten heeft.
Sociaal systeem: informeer naar de reactie van partner, kinderen, ouders. Vraag of de zorgvrager zich zorgen maakt over mensen of zijn/haar sociale omgeving. Observeer of de zorgvrager steun heeft aan zijn/haar sociale omgeving.
Als verpleegkundige doorloopt je deze stappen van de SCEGS samen met de patiënt. Benoem de relevante gedachten, gevoelens en gedrag van de patiënt en registreert deze gegevens.