Week 19: Reflecteren met CIMO

Wat ga je doen?

Je kijkt terug op jouw onderzoek tot nu toe om definitieve conclusies te trekken en aanbevelingen te doen.

Hoe ga je dat doen?

Nu jij je onderzoek hebt uitgevoerd, je gegevens hebt verzameld en geanalyseerd is het tijd om terug te gaan kijken. Wat heb je nu precies geleerd van je praktijkonderzoek? Om de cirkel rond te maken doen we dit wederom aan de hand van de CIMO-logica.

Je pakt je aangepaste CIMO-schema er weer bij. Wat je in dit CIMO schema hebt staan beschouw je een uitwerking van hetgeen je uiteindelijk beoogde. Hier kun je vervolgens onder plaatsen wat er in de praktijk precies gebeurde. Verschillen tussen beoogd en reëel vormen de ingang voor nadere reflectie.

De rode delen komen dus letterlijk uit het CIMO-schema dat je ingeleverd hebt met het onderzoeksplan.

 

Vraag-in-context

Beoogd (in de voorbereiding)

Wat was de beginsituatie van mijn lerenden voor de inzet van het prototype in relatie tot de outcome die ik met ze wilde bereiken?

 

Met welke contextfactoren dacht ik rekening te moeten houden?

 

Reëel (na de uitvoering)

Hoe kijk ik nu aan tegen deze beginsituatie van mijn leerlingen? Was die voor alle leerlingen hetzelfde? Welke subgroepen van leerlingen zie ik achteraf in deze beginsituatie en wat zijn hun kenmerken?

 

Klopte mijn inzicht belangrijke contextfactoren of speelden er (ook) andere relevante zaken?

 

 

Interventies

Mechanismen

Outcome

Beoogd (in de voorbereiding)

Welke werkzame interventies zaten er in mijn prototype?

 

Per interventie, wat dacht ik dat mijn lerenden zouden gaan doen door deze interventie? Op basis waarvan had ik deze verwachting?

 

Wat wilde ik bereiken met de lerenden met mijn prototype?

 

Reëel (na

uitvoering)

 

Hoe kwamen deze interventies in de praktijk uit de verf, kijkend naar de resultaten? Gaven mijn onderzoeks-
instrumenten mij voldoende informatie hierover?

Per interventie, wat gingen de lerenden feitelijk doen? Gaven mijn onderzoeks-
instrumenten mij voldoende informatie hierover?

Wat heb ik feitelijk met deze lerenden bereikt tot nu toe, en geldt dit voor alle lerenden? Gaven mijn onderzoeks-
instrumenten mij voldoende informatie hierover?

 

 

Na het invullen van dit schema (zover als mogelijk), kun je de volgende reflectievragen beantwoorden en uitwerken:

Beginsituatie en uitkomst (‘Reflectie op het vraagstuk’)

Interventies, mechanismen en uitkomst (‘Reflectie op het handelen’)

Zicht op leren en het welbevinden van je leerlingen (‘Reflectie op het evalueren’)

Bij het beantwoorden van al deze vragen houd je rekening met de beperkingen van het onderzoek (je kan niet alles even goed onderzoeken) en de context (in jouw klassen kan je bepaalde zaken beter onderzoeken dan andere) waarin het is uitgevoerd.

Op te leveren

Zie Onderzoeksposter.

Relevante onderdelen uit de rubric

De kandidaat
Trekt conclusies over het eigen handelen als docent-onderzoeker passend bij de beschreven resultaten, met oog voor de beperkingen van het onderzoek en de context waarin het is uitgevoerd.
Past het (denken over het) eigen handelen als docent-onderzoeker aan op grond van de getrokken conclusies en vakdidactische literatuur.
Maakt de vertaalslag van het proces van het uitvoeren van het onderzoek naar zijn rol als docent-onderzoeker in de alledaagse onderwijspraktijk.
 
Er zijn aanbevelingen geformuleerd voor nieuw onderzoek (vervolgvragen) en voor de praktijk (adviezen) die aansluiten bij het onderzoek.

Feedback

Zie Onderzoeksposter.

Waarom ga je dat doen?

Op het einde van het onderzoek wil je stilstaan bij wat het onderzoek jou heeft gebracht.