Als je je mening geeft, onderbouw je die met argumenten. Die argumenten kunnen controleerbaar zijn, dan spreek je over feitelijke argumenten. Denk hierbij aan feiten, onderzoeksresultaten of uitspraken van autoriteiten. Over feitelijke argumenten kun je niet van mening verschillen, omdat de juistheid ervan te controleren is.
Voorbeeld:
S: Er moeten minder insecticiden worden gebruikt,
A: want er zijn veel dode buizerds gevonden. (feitelijk argument)
Zijn de argumenten niet te controleren, maar geven ze aan of iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk is, dan heb je te maken met waarderende argumenten. Over waarderende argumenten kun je van mening verschillen. Een waarderend argument moet vaak ondersteund worden door bijvoorbeeld feiten.
Voorbeeld:
S: Ik wil elk jaar wel naar Frankrijk op vakantie,
A: omdat je er zo lekker kunt eten. (waarderend argument)
Vanaf 0.22 gaat het over feitelijke en waarderende argumenten.