Een onderzoek voor mens en maatschappij doe je volgens een aantal vaste stappen.
Als je onderzoek doet, kies je eerst een onderwerp. Daarna bedenk je een hoofdvraag voor je onderzoek: wat wil je weten? Vaak kun je de hoofdvraag makkelijker beantwoorden als je hem opdeelt in een paar deelvragen.
Een onderzoek duurt meestal langer dan een lesuur. Maak daarom een overzicht van de taken en plan die zorgvuldig. Stel jezelf drie vragen als je een planning maakt:
Wat moet ik allemaal doen?
Wanneer voer ik de verschillende taken uit?
Wie voert welke taak uit? (als je in een groepje werkt)
Voer je onderzoek uit. Doe deze drie dingen:
Verzamel informatie.
Verwerk de informatie.
Geef antwoord op de deelvragen en de hoofdvraag.
Informatie verzamelen
Om antwoord te geven op je onderzoeksvraag, heb je informatie nodig. Die haal je uit bronnen. Er zijn:
bronnen die je in de klas bij de hand hebt: Mundo, een atlas.
bronnen die je opzoekt: kranten, tijdschriften, folders, kaarten, informatie op internet.
enquête (zie vaardigheid enquête)
interview (zie vaardigheid interview)
eigen waarneming: gebouwen, beelden, schilderijen, het landschap
Let er op of je bronnen bruikbaar en betrouwbaar zijn. (Zie vaardigheid Bronnen gebruiken, teksten)
Informatie verwerken
Orden de informatie uit de bronnen. Maak een indeling. Bijvoorbeeld:
Zet de informatie die over dezelfde deelvraag gaat bij elkaar.
Zet informatie die gaat over oorzaken bij elkaar en alle informatie over gevolgen ook.
Zet informatie over hetzelfde gebied of tijdvak bij elkaar.
Zet informatie over voordelen bij elkaar en informatie over nadelen ook.
Vragen beantwoorden
Zoek een antwoord op alle deelvragen. Schrijf de antwoorden op. Maak er goede zinnen van, laat de vraag daarin terugkomen. Lees de antwoorden rustig door. Beantwoord daarna de hoofdvraag.
In een presentatie kun je andere mensen laten zien wat jij hebt onderzocht. Je kunt kiezen voor allerlei presentatievormen, bijvoorbeeld een verslag, een poster, een powerpointpresentatie, een toneelstukje of een website. Bedenk een vorm die past bij de mensen aan wie je de presentatie laat zien en de situatie waarin dat moet gebeuren.
Laat de volgende zaken zien:
Wat waren de hoofd- en deelvragen?
Wat heb je gedaan om aan informatie te komen?
Hoe heb je de informatie geordend en bewerkt?
Welke antwoorden heb je gevonden? (de antwoorden op de deelvragen)
Wat is je conclusie? (het antwoord op de hoofdvraag)
Bij deze stap kijk je terug op wat je hebt gedaan in het onderzoek. De volgende vragen kun je jezelf stellen:
Heb je de planning gehaald? Zo nee, waar lag dat aan?
Hoe ging de samenwerking (als je in een groepje werkte)?
Kon je de hoofdvraag goed beantwoorden? Zo nee, welke informatie had je nog nodig?
Hoe ging de presentatie? Wat ging er goed en wat kon er beter?
Hoe vond je het onderwerp van dit project?