Gedurende de basisschooltijd maakt een kind een constante lichamelijke groei door. Bij sommige kinderen, vooral bij meisjes, gaat deze door in een stevige groeispurt aan het eind van deze periode. Spiercoördinatie en -beheersing zijn in het begin onregelmatig en onvolledig, maar worden beter tegen het einde van de basisschooltijd. Kinderen krijgen daarnaast een betere controle over het lichaam en leren in deze periode over het algemeen hardlopen, (touwtje)springen, fietsen en schaatsen. Jongens doen het vaak beter dan meisjes bij bijvoorbeeld sportactiviteiten, terwijl meisjes meestal beter zijn in activiteiten die fijn-motorische vaardigheden vereisen, zoals tekenen. Jongens besteden meer tijd aan het zich eigen maken en ontwikkelen van lichamelijke vaardigheden, terwijl meisjes zich meer oefenen in creatieve en sociale vaardigheden.