Geschiedenis van knopen

Knopen worden al decennia gebruikt bij klimmen, zeilen en vele andere activiteiten. Desondanks is de wiskundige studie naar knopen niet heel oud. Alexandre-Theophile Vandermonde deed aan het einde van de 18e eeuw een poging, echter was deze niet succesvol. Carl Friedrich Gauss (1777 – 1855) heeft zich er ook nog over gebogen, maar de echte groei van knopentheorie begon in 1867.

In 1867 bedacht Sir William Thomson een natuurkundige theorie met knopen in de hoofdrol. Tijdens een experiment van de Schot Peter Tait kreeg hij het idee dat atomen kleine knopen waren en dat de verschillende eigenschappen van atomen te verklaren zouden zijn door bepaalde eigenschappen van knopen. Als gevolg hiervan besloot Peter Tait om een lijst te maken van alle unieke knopen, denkende dat dat overeen zou komen met een lijst van alle elementen. Ook had hij interessante vermoedens die pas in 1990 bewezen zouden worden, de Tait vermoedens. Echter nadat er meer experimenten werden gedaan viel het model van William Thomson door de mand en de natuurkundige interesse voor knopen verdween.

Ondertussen ontwikkelde de topologie zich als belangrijke tak van de wiskunde en de knopentheorie werd daarin opgenomen. Vroeg in de 20ste eeuw werd er door verschillende topologen vooruitgang geboekt. Kurt Reidemeister en J.W. Alexander waren er daar twee van. Deze topologen bestudeerden knopen vanuit het oogpunt van de knopengroep en invarianten uit de homologietheorie, zoals de Alexander-polynoom. Dit zou de belangrijkste benadering van de knopentheorie zijn totdat een reeks doorbraken het onderwerp transformeerde.

In de laatste decennia van de 20e eeuw raakten wetenschappers geinteresseerd in het bestuderen van fysieke knopen om knoopfenomenen in DNA en andere polymeren te begrijpen. Knopentheorie kan worden gebruikt om te bepalen of een molecuul chiraal is of niet. Daarnaast kan Knopentheorie cruciaal zijn bij de constructie van kwantumcomputers, door het model van topologische kwantumberekening.