Grammar 1

Grammar 1 - Tegenwoordige tijd, duurvorm tegenwoordige tijd en de toekomstige tijd.

 

Tegenwoordige tijd/present simple

De tegenwoordige tijd gebruiken we bij feiten, gewoonten, regelmatige gebeurtenissen en als er sprake is van vaste tijden zoals een schoolrooster. Voorbeelden:

 

- Fish breathe under water

- I do my homework every day

- The trains leaves at half past three

- The film starts in half an hour

 

Onthoudt bij de present simple ook de SHIT regel

(She/He/It = S achter het werkwoord)

 

Duurvorm tegenwoordige tijd

De duurvorm tegenwoordige tijd gebruiken we om aan te geven dat iets nu op dit moment gaande is. Ook als we het hebben over afspraken in de nabije toekomst waarvan de tijd/datum vast staat. Voorbeelden:

 

I'm making a sandwich

He's doing the dishes

They are visiting Melbourne next weekend

I'm picking up Mickey from the airport

 

(ww+ing)

Toekomstige tijd met 'going to'

De future with going to gebruiken we als iemand iets (niet) van plan is te gaan doen. Het is dus nog geen vaste gebeurtenis, meer een intentie. Ook gebruiken we deze vorm als men op basis van bewijs een voorspelling kan doen. Voorbeelden:

 

I'm going to swim with dolphins

Look at those clouds, it's going to rain soon.

We aren't going to watch a movie tonight.

 

 

Toekomst met shall/will

Je gebruikt de future with shall/will om iets aan te bieden, bij beloftes, aankondigingen of besluiten. Je gebruikt in dit geval de vorm voor voorspellingen waar geen bewijs voor is. Voorbeelden:

 

Shall we go get some ice cream?

I will help you. I promise.

Maybe we will eat fries tonight.