Warmtetransport houdt in dat warmte van een plek met een hoge temperatuur naar een plek met een lage temperatuur overgaat. Dit kan op 3 manieren gebeuren:
Geleiding:
Stoffen die warmte goed geleiden heten warmtegeleiders. De warmtegeleiders zijn vaste stoffen, die op hun plaats blijven wanneer zij de warmte geleiden.
Als je een eitje bakt, dan moet de warmte van de gasvlam door het ijzer van de pan naar het ei. Hierdoor wordt warmte naar een vaste stof ( ijzeren pan ) getransporteerd. De ijzeren pan wordt heet. Ijzer is een geleider.
Een geleider is een metaal dat warmte goed geleidt. Alle metalen geleiden warmte goed. Daarom noemen we ze ook wel goede geleiders.
Het plastic handvat wordt niet heet. Dat komt omdat plastic geen metaal is. Plastic is een isolator. En isolator is een stof die de warmte slecht geleidt. ( ook wel slechte geleiders genoemd ) .
Stroming:
Deze manier van warmtetransport kan plaatsvinden bij vloeistoffen en gassen. Warme lucht die vrijkomt bij de verwarming verplaatst zich via stroming.
Warme lucht stijgt via de muur bij de verwarming op en bereikt het plafond. Langs het plafond koelt de lucht steeds verder af en zal uiteindelijk terug naar de bodem afdalen. Bij stroming verplaatst de verwarmde stof zich, terwijl deze bij geleiding op zijn plaats blijf.
Straling:
Warmtestraling is een onzichtbare vorm van licht. De straling wordt door een voorwerp geabsorbeerd (opgenomen). Deze opgenomen straling wordt in het voorwerp omgezet in warmte, waardoor de temperatuur van het voorwerp toeneemt. Een voorbeeld van warmtetransport door straling is de opwarming van de aarde als gevolg van de straling van de zon