In hoofdstuk 1 is al benoemd dat de Ademhaling het proces is waarin zuurstof wordt aangevoerd en opgenomen in het lichaam en koolzuur wordt afgevoerd. Dit gebeurt door afwisseling van in- en uitademing.
Voor inademen gebruik je spieren. Inademing kost dus energie. Het is een actief proces. Om lucht in de longen te krijgen, moet je longweefsel uitrekken. Dit gebeurt door de ruimte in de borstholte (thorax) te vergroten. Dat doen de ademhalingsspieren.
Longweefsel is elastisch. Dat wil zeggen dat het longweefsel na uitrekken bij inademing weer terugveert tijdens de uitademing.
Ademcentrum en ademprikkel
Ademen wordt geregeld door het ademhalingscentrum in de hersenstam. Het ademhalingscentrum regelt de in- en uitademing, de ademfrequentie en de ademdiepte. Het ademhalingscentrum stuurt zenuwprikkels naar de ademhalingsspieren en zorgt er dus voor dat het middenrif (diafragma) en de tussenribspieren samentrekken. Het ademhalingscentrum geeft deze prikkels af als het CO2 -gehalte in het bloed stijgt. Een verhoogd CO2-gehalte is de prikkel om te gaan ademen (ademprikkel). Het ademhalingscentrum kan zelf deze stijging niet signaleren, maar krijgt een signaal daarover vanuit chemosensoren (receptoren) in de bloedvaten (Noordhoff ZorgPad Zorg & Welzijn Voor Middelbaar Beroepsonderwijs, z.d.).