De allereerste woorden die Jezus zou hebben uitgesproken, zijn een apocalyptische aankondiging van het komende Koninkrijk van God. In het evangelie van Marcus komt Jezus, nadat hij door Johannes is gedoopt en door Satan in de woestijn is beproefd, in Galilea binnen met een dringende boodschap:
De tijd is vervuld en het Koninkrijk van God is bijna hier; bekeer u en geloof in het goede nieuws! (Markus 1,15)
Ik neem aan dat dit een adequate samenvatting is van wat Jezus zelf werkelijk predikte. Het gezegde over "de tijd is vervuld" is een apocalyptisch beeld. Voor apocalyptici zijn er twee tijdperken in de geschiedenis:
Voor Jezus was de tijd van dit, het huidige tijdperk, zo goed als compleet. Dit tijdperk naderde zijn einde en het nieuwe Koninkrijk was bijna hier.De mensen moeten zich nu voorbereiden door zich tot God te wenden en dit goede nieuws te aanvaarden.
Maar de komst van het RIjk Gods blijft uit. God grijpt niet in in de geschiedenis van het volk. Israel wordt niet hersteld en de heerschappij van de koning komt niet terug. In tegendeel: in het jaar 67 wordt de tempel in Jeruzalem helemaal vernield. Een Rijk Gods lijkt nu verder weg dan ooit.
Latere christenen namen de term "goed nieuws" op en pasten het toe Jezus' leven zelf - vooral op de verhalen over zijn dood en opstanding. Hetzelfde Griekse woord dat ik met "goed nieuws" heb vertaald, is elders met "evangelie" vertaald. De betekenis van het goede nieuws / het evangelie, verandert: het gaat niet meer over de komst van de Mensenzoon die Gods konininkrijk op aarde zou vestigen, maar over de verrijzenis van Jezus. Dàt is het Goede Nieuws.
Het is duidelijk dat Jezus zelf de mensen niet aanspoorde om in zijn eigen dood en opstanding te geloven toen hij pas met zijn missie was begonnen. Hij spoorde de mensen aan om de boodschap van het goede nieuws te aanvaarden, dat God nù, zeer binnenkort, in de geschiedenis zal ingrijpen en zijn Koninkrijk zal binnenbrengen.
Wat bedoelt Jezus als hij spreekt over Gods komende Koninkrijk?
Bijna alle hedendaagse exegeten zijn het erover eens dat wanneer Jezus spreekt over het Koninkrijk van God, hij niet verwijst naar de "hemel". Dat is de plaats waar je ziel naartoe gaat, als God het wil, wanneer je sterft. Nu goed: het Koninkrijk van God houdt wel enigszins verband met de "hemel" als de plaats waar God op de troon zit. Maar wanneer Jezus over het Koninkrijk spreekt, lijkt hij te verwijzen naar iets hier op aarde - waar God op een gegeven moment zal beginnen te regeren zoals hij al 'boven' (in de hemel) regeert. Dit sluit volledig aan bij de joodse achtergrond van Jezus’ leven en denken. Want door de hele Hebreeuwse Bijbel wordt voortdurend gesproken over de God van Israël die de Koning van alle mensen is en zijn heerschappij voor hen vestigt:
God is de koning van de hele aarde; lofzangen met een psalm. God is koning over de naties; God zit op zijn heilige troon. (Ps. 47,7-8)
De HEER is koning, hij is gekleed in majesteit; De HEER is gekleed, hij is omgord met kracht... Uw troon is van oudsher gevestigd; U bent van eeuwigheid. (Ps. 93,1-2)
Bovendien, wanneer Jezus verwijst naar dit komende Koninkrijk, waarin God zal regeren, lijkt hij niet in puur symbolische termen te denken dat God de "heerser van je hart" wordt. Want hij beschrijft het Koninkrijk vaak met heel concrete woorden. Jezus spreekt over God die “aan de macht komt”, over mensen die het Koninkrijk “binnengaan”, over mensen die “eten en drinken in het Koninkrijk” met de Joodse voorouders, over zijn discipelen die dienen als “heersers” van het Koninkrijk, zittend op werkelijke "tronen" in het koninklijke hof.
Voorwaar, ik zeg u, in de vernieuwde wereld, wanneer de Mensenzoon zit op de troon van zijn heerlijkheid, zullen ook jullie (= de discipelen) gezeten zijn op twaalf tronen, oordelend over de twaalf stammen van Israël. (Matt. 19,28; vgl. Lukas 22,30).
En er zal geween zijn en tandengeknars als je Abraham en Isaak en Jacob en alle profeten in het koninkrijk ziet, maar jij wordt uitgeworpen; en mensen zullen komen van oost en west en van noord en zuid en aan tafel gaan zitten in het koninkrijk van God. (Lukas 13,23-29; vgl. Matt. 8,11-12)
Dergelijke verwijzingen zijn verspreid over de traditie, en in plaats van ze af te schrijven - bijvoorbeeld omdat wij ons zelf niet meer kunnen voorstellen dat God daadwerkelijk, letterlijk, een koninkrijk hier op aarde zal stichten - moeten we ze toch serieus nemen. Jezus dacht, net als andere apocalyptici die voor hem en daarna leefden, klaarblijkelijk dat God zijn heerschappij zou uitbreiden vanuit het hemelse rijk naar waar hij hier op aarde verblijft. Er zou hier een echt, fysiek koninkrijk zijn, een paradijselijke wereld waarin God zelf over zijn trouwe volk zou heersen, waar gegeten, gedronken en met elkaar gesproken zou worden, waar menselijke mederegenten op tronen zouden zitten en bewoners die bij banketten eten.
Dit toekomstige koninkrijk staat tegenover de huidige boze koninkrijken waaraan Gods volk nu onderworpen is, koninkrijken van haat, gebrek en onderdrukking. In het toekomstige koninkrijk zal Gods volk worden beloond met een utopisch bestaan. Geen wonder dat Jezus het komende Koninkrijk als „goed nieuws” verkondigde aan degenen die wilden luisteren. Maar het was niet voor iedereen goed nieuws, bijvoorbeeld niet voor degenen die al aan de macht waren. Want wanneer het komende koninkrijk zou komen, zouden degenen die nu aan de macht waren omvergeworpen worden. En de dag des oordeels was spoedig.