Reflecteren (spiegelen) is een manier van leren; het is een manier om over jezelf te leren. Door te reflecteren weet je wie je bent, wat je motiveert, wat je gemakkelijk afgaat en wat je minder gemakkelijk afgaat. Als je reflecteert bekijk je jezelf als het ware in een spiegel. Door regelmatig te reflecteren leer je jezelf - in relatie tot je beroep- steeds beter kennen. Tot slot kan reflectie je helpen (persoonlijke) leervragen op te stellen.
Vormen van reflectie zijn:
Reflecteren op persoonlijk functioneren. Daarbij sta je vooral stil bij wie jij bent, wat je motivatie en je doelen zijn. Deze vorm van reflectie kan je helpen bij je persoonlijkheidsontwikkeling.
Reflecteren op beroepsmatig handelen. Deze vorm van reflecteren richt zich vooral op het methodisch handelen. Je kunt zo onderzoeken wat het effect is van de methoden die jij inzet.
Huiswerk:
Denk na op welke manier jij wel eens reflecteert.
Denk na over een lastige, spannende of een hele leuke situatie die je hebt meegemaakt op school of in de praktijk. Neem deze situatie mee naar de les
Lesdoel
Je kunt door te reflecteren een beeld krijgen van je sterke en minder sterke kanten
Je kunt een reflecitieverslag schrijven volgens de STARRT-methode
Onderwijsleeractiviteit:
De docent geeft uitleg over wat het verschil is tussen reflecteren en evalueren en bespreekt de reflectiemethode STARRT. Vervolgens ga je reflecteren op een eigen praktijksituatie.
Voor reflecteren kun je verschillende methodes gebruiken. Bij MBO Utrecht maken wij gebruik van de STARRT methode.
Opdracht:
Oefen in 2-tallen met de STARRT-methode bij het reflecteren. Onderwerp is de vraag die jou bezighoudt. Tot slot formuleer je individueel je leervraag bij Stap 5
Beschrijf op maximaal 1 A4 een vraag/situatie/leervraag, iets wat jou bezig houdt, met behulp van de STARRT-methode.
De onderstaande vragen zijn een hulpmiddel om te gebruiken bij het terugkijken op een situatie.
Stappen reflectie
Vragen per reflectiestap
1. Situatie
Beschrijf zo duidelijk mogelijk.
Wat was de situatie?
Waar vond die situatie plaats?
Wanneer vond die situatie plaats?
Wat gebeurde er precies?
Wie waren erbij?
2. Taak
Beschrijf nauwkeurig jouw taak of functie in die situatie.
Wat was jouw taak?
Wat wilde je bereiken?
3.Activiteiten
Beschrijf concreet de activiteiten die je had gepland.
Welke activiteiten had je gepland?
Wat heb je precies gedaan?
Wat heb je gezegd?
Wat voelde je?
Wat hielp je?
Wat belemmerde je (wat hield je tegen)?
Hoe was het gedrag van anderen?
- Hoe heb je gereageerd op het gedrag van anderen?
4. Resultaat
Beschrijf wat je hebt bereikt.
Wat zijn de resultaten?
Welke kennis, vaardigheden en houding heb je toegepast?
5. Reflectie
Reflecteer op eigen handelen.
Hoe kijk je terug op deze situatie?
Wat heb je hierbij ontwikkeld?
Wat lukte goed?
Wat heb je geleerd?
Waar ben je (on)tevreden over?
Welke competenties(vaardigheden) wil je verder ontwikkelen?
Wat wil je hiervoor leren?
6. Toepassen
Beschrijf hoe je het geleerde kunt toepassen in een andere situatie.
Welke leervragen neem je op in je Persoonlijk ontwikkelingsplan?
In welke situaties ga je het toepassen?
Wat ga je anders doen?
Welke mogelijkheden heb je? Hoe ga je dat aanpakken?