In deze opdracht gaan jullie aan de slag met korte casuïstieken waarbij jullie ideeën aandragen om de omgeving van die zorgvrager te verbeteren.
Bespreek bij iedere casus de volgende zaken:
- Welk probleem speelt hier precies? Waar heeft deze zorgvrager last van?
- Herken je de situatie? Wat zou jij of (een van) je collega's doen in dit geval?
- Wat zijn, vanuit omgevingszorg gedacht, goede methoden om om te gaan met dit gedrag? Denk aan materiële oplossingen, maar ook zeker aan immateriële oplossingen.
Noteer jullie bevindingen, deze worden klassikaal nabesproken.
CASUS 1: Meneer Hermans lijkt onbereikbaar. Hij is op reis in zijn binnenwereld. Op zijn innerlijke golven van poëzie laat hij zich meevoeren. Alle gedichten die hij ooit schreef komen langs. Verzonken in herinneringen voelt hij zich fijn. ‘Doet u mee met een spelletje, meneer Hermans? Gaat u mee wandelen? Krijgt u nog bezoek vandaag?’ ….Meneer Hermans zucht eens diep. ‘Wanneer laten ze me toch met rust?’ CASUS 2: Meneer Peeters kijkt verschrikt op. Zat hij net rustig in de leunstoel, wordt hij over-enthousiast van achteren benaderd. ‘Gaat u mee koffiedrinken, meneer Peeters?’ Het personeel loopt af en aan. Nog voor hij goed en wel is aangeschoven, wordt er al vier keer iets op tafel gezet. Hij raakt in de war. ‘Waar is de koffie?’ Toch even navragen, want het kopje is leeg. Hij was toch koffie aan het drinken? Heeft hij het soms al opgedronken? Hij herinnert het zich niet meer. Zijn handen zoeken een uitweg en beginnen onrustig op tafel te trommelen. CASUS 3: Als mevrouw Willems haar ontbijt op heeft, gaat ze op pad. Opgejaagd en zoekende dwaalt ze door de gangen. Ze blijft rondjes lopen en lijkt zoekend naar dingen. Ze grijpt mensen vast onderweg en vraagt waar de uitgang is. Lopen, lopen, lopen. CASUS 4: Mevrouw Klaassen ligt te woelen. Het wil maar niet lukken om de slaap te vatten. Het raast maar door in haar hoofd en ze kan haar innerlijke rust niet vinden. Ze stapt maar uit bed, niet precies wetend waar naar toe. Telkens wordt zij weer in bed gelegd, maar dan begint het woelen weer. Onrustig stapt ze voor de zoveelste keer uit bed. CASUS 5: Meneer Jansen begint te roepen. Eerst zachtjes, maar gaandeweg wordt het steeds nadrukkelijker. ‘Zuster, zusterrrrr!!!!’ Wat moet hij anders doen? Eigenlijk kriebelt het binnen in hem. Vroeger was hij altijd bezig, lekker in zijn eigen werkplaats. Altijd wat te doen. En nu weet hij het even niet meer.